Géén concurrerende goden!
Veel mensen ervaren het geloof in God als een deprimerende aangelegenheid: allemaal eisen en plichten, lasten en beperkingen, veel moeten en weinig mogen. Als mensen aan de Tien Geboden denken, hebben ze een beeld van God als een verre vreemde, die je dreigend aankijkt. Een Pietje Precies die nooit tevreden is.
De reactie van de meeste mensen op de Tien Geboden is er meestal een van afwijzing. Het herinnert ze aan een tijd waarin de christelijke kerk in Nederland haar stempel drukte op de samenleving en waarvan voortdurend het geluid uitging: ‘gij zult en gij moet’. Ze worden kregelig als ze die woorden horen: ‘gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben’.
Dan is het heel verbazingwekkend dat het volk Israël, dat als eerste de Tien Geboden uit Gods handen ontving, die geboden helemaal niet als knevelend en knellend heeft ervaren. Integendeel, dat volk heeft het langste lied uit zijn poëzie gewijd aan de lof op Gods geboden. Al de 176 verzen van psalm 119 staan in het teken van de lofprijzing over de zegeningen en de voortreffelijkheden van de wet. En eenmaal per jaar viert dat volk tot op de dag van vandaag op een uitbundige wijze Simchat Tora, de vreugde der wet.
Onbegrijpelijk
Ik heb op mijn reizen naar Israël met eigen ogen gezien hoe feestelijk de orthodoxe Joden omgaan met Gods geboden. Als je namelijk bij het begin van de Sjabbat naar het plein bij de westelijke tempelmuur gaat, de zogenaamde klaagmuur, dan weet je niet wat je ziet. Een groot en breed lint van zingende, juichende en dansende mannen in het zwart daalt neer op het plein om God te eren als Heer van de Sjabbat en de Heer van het leven. Het is zeer fascinerend om dat mee te maken. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat wij opgewekte liederen zingen of een dol feest gaan maken ter ere van de grondwet, laat staan van het burgerlijk wetboek. Maar hoe kwam Israël er dan bij om zo vrolijk met zijn wet om te gaan? Op de feestdag van de ‘vreugde der wet’ danst men zelfs met de wetsrol in de armen, als een bruidegom met zijn bruid: ‘Hoe lief heb ik uw wet, zij is mijn overdenking de ganse dag!’ Dat roepen ze juichend uit. Onbegrijpelijk vinden wij dat... Wat kan daarvan het geheim zijn?
Dat geheim heeft te maken met de allereerste zin uit het eerste gebod. Want de Tien Geboden vallen niet met de deur in huis. Het is niet meteen: gij zult, gij moet en gij mag niet! Er gaat iets aan vooraf. De Tien Geboden openen met een zin waarmee onmiddellijk teruggegrepen wordt op het verleden. Het is alsof God duidelijk wil maken: ‘Israël, de woorden die jullie nu horen, komen van een God die jullie kennen door Zijn machtige daden’. Je kunt eigenlijk zeggen: boven de Tien Geboden zet God alvast Zijn handtekening.
‘Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.’ Voordat God zijn leefregels geeft, grijpt Hij terug op het verleden. En in dat verleden één belangrijk moment: de bevrijding uit de slavernij van Egypte. De ‘woorden’ (want dát staat er eigenlijk in de tekst van Exodus 20:3) zijn niet los verkrijgbaar. Je moet ze plaatsen in het licht van Gods bevrijdend handelen. Ze staan in het perspectief van de bevrijding uit de slavernij van Egypte, het diensthuis. Dat geldt ook voor ons als volgelingen van de Here Jezus. De ‘woorden’ zijn ook voor ons niet los verkrijgbaar, maar altijd verbonden met de bevrijding uit de slavernij van de zonde. Het zou ons nooit van onze levensdagen lukken om de Tien Geboden te houden. We struikelen er telkens weer over. We schieten eindeloos tekort.
We zijn verlost
Het wonder is dat wij nu niet meer vanuit onszelf, maar vanuit de bevrijding in het kruis van Jezus Christus mogen leven in overeenstemming met de ‘woorden’. Hij was de enige ware mens die de ‘woorden’ heeft gehouden. De filosoof Nietzsche heeft eens gezegd: ‘Hij was de enige echte christen en Hem hebben ze vermoord!’ Wat een heerlijk evangelie dat ons van alle kramp bevrijdt: wij hoeven onszelf niet te verlossen door de ‘woorden’ te houden, maar we zijn verlost en daarom mogen wij leven uit Gods ‘woorden’! En dat willen we ook, want de Heilige Geest wekt in ons het verlangen om God en de naaste daarin te dienen.
Deze God, die werkelijk bevrijding schenkt, wil nu de Enige voor zijn volk zijn. Hij wil de aandacht niet delen met andere goden. Want waar waren zij, die goden, toen Israël diep in de narigheid zat? Wat deden zij toen Israël onder het juk van de slavernij gebukt ging? God eist het alleenrecht op aanbidding en verering op. Hij kan het niet verdragen dat Israël en wij naast Hem nog ándere goden erop nahouden.
Zijn die er dan nog?, kunnen wij vragen. Bestaan ze dan nog? Die andere goden? In de geschiedenis van Israël had je de Baälsdienst en de Astarte¬cultus. In de oude Griekse wereld was er een godenpantheon: Zeus, Hermes, Dionysus, Artemis en al die andere goden. Als wij dichter bij huis blijven kun je de Germaanse goden Wodan, Donar, Thor en Frija aanwijzen. Maar daar kun je toch nu niet meer mee aankomen? Zo primitief zijn wij toch niet meer, dat wij dat soort goden nog achternalopen? Die zijn in het museum van de geschiedenis bijgezet! Dat zijn toch curiositeiten uit een ver verleden?
Als we onder ‘goden’ alleen maar die oude dames en heren moeten verstaan die in mythologische tijden gevreesd en aanbeden werden, dan hebben die mensen gelijk die zeggen: ‘daar doen we toch niet meer aan’. Maar de ellende is nu juist dat de goden in onze tijd een jasje hebben aangetrokken die bij onze cultuur past. Het is ongelooflijk moeilijk om ze herkennen. Het is helemaal moeilijk om in de gaten te hebben dat ze werkelijk goden zijn. Die goden zijn eigenlijk niets, ze betekenen niets, maar ze worden machtig door dat wij als mensen ze groot maken.
Boeddha is in
In tuincentra en bij benzinepompen kun je ze vinden: de Boeddhabeelden. Dat is trouwens in Nederland een trend aan het worden. Zelfs christenen zijn er gevoelig voor en halen soms een Boeddhabeeld in huis. Onbegrijpelijk! Maar Boeddha is erg in. Er is pas nog iemand gepromoveerd op de invloed van het moderne boeddhisme in Nederland: Hans Borst. Hij zegt in zijn onderzoek dat het een typische bricolage- of patchworkspiritualiteit is. In een interview in het Reformatorisch Dagblad merkt hij op: ‘We pikken het ene eruit en laten het andere na’. ‘Ja, want in het oosten onthouden boeddhistische monniken zich van seksualiteit, maar dát wordt hier niet gepreekt, hoor. Dan lopen de klanten weg...’
Het erge is dat mensen die weggedreven zijn van kerk, geloof en christendom een merkwaardige neiging aan de dag leggen om het boeddhisme te omarmen. Ze combineren dat soms met mindfulness, ook al zo’n modieuze hype. Ex-christenen zijn veelal toch weer op zoektocht gegaan naar een nieuwe spiritualiteit. Het emotionele gat moet immers weer worden opgevuld. Die dr. Borst noemt die hang naar boeddhisme een ‘knuffelspritualiteit’ en een ‘feelgood-religie’.
Concurrentie aangaan
Los van het Boeddhisme zijn er ook zelf gefabriceerde goden. Het probleem met zulke goden is dat ze zo precies op onszelf lijken. Ze zijn namelijk de projectie van ons eigen wezen. We hebben ze als het ware zelf geschapen en daarom herkennen we ze zo slecht en kunnen we ze niet ontmaskeren. We hebben onze idealen en interesses. Voordat je het weet ben je een grens overgegaan en worden idealen en interesses afgoden die de concurrentie aangaan met de God die aanspraak maakt op onze volledige toewijding. Ze gaan regeren over ons leven, houden ons in de ban en worden allesbepalend. Zo kunnen zaken als status, carrière, de auto, sport, erotiek en mode allemaal afgoden worden. Tim Keller zegt in zijn boek Namaakgoden dat die goden voor mensen betekenen: ‘alles wat zo belangrijk en zo wezenlijk voor ons leven is dat bij verlies daarvan ons leven nauwelijks meer de moeite waard lijkt’.
Laten wij toch samen de goden van onze tijd ontmaskeren en laten we boven alles vasthouden aan het uitgangspunt: ‘Gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen...’ Laten wij de macht van deze andere goden doorprikken en tegen elkaar zeggen: ‘we geloven er niet in’. Ze zijn levensgevaarlijk voor onze toewijding en dienst aan God, maar gelukkig hebben we ze door. Ze willen ons afhouden van de dienst aan de levende God, die een werkelijke Bevrijder is en niet wil dat mensen zichzelf veroordelen tot een leeg bestaan. Hij is de God die ons wil laten leven voor zijn aangezicht, in de ruimte van zijn Geest, op het niveau van zijn Koninkrijk.
Yme Horjus
De reactie van de meeste mensen op de Tien Geboden is er meestal een van afwijzing. Het herinnert ze aan een tijd waarin de christelijke kerk in Nederland haar stempel drukte op de samenleving en waarvan voortdurend het geluid uitging: ‘gij zult en gij moet’. Ze worden kregelig als ze die woorden horen: ‘gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben’.
Dan is het heel verbazingwekkend dat het volk Israël, dat als eerste de Tien Geboden uit Gods handen ontving, die geboden helemaal niet als knevelend en knellend heeft ervaren. Integendeel, dat volk heeft het langste lied uit zijn poëzie gewijd aan de lof op Gods geboden. Al de 176 verzen van psalm 119 staan in het teken van de lofprijzing over de zegeningen en de voortreffelijkheden van de wet. En eenmaal per jaar viert dat volk tot op de dag van vandaag op een uitbundige wijze Simchat Tora, de vreugde der wet.
Onbegrijpelijk
Ik heb op mijn reizen naar Israël met eigen ogen gezien hoe feestelijk de orthodoxe Joden omgaan met Gods geboden. Als je namelijk bij het begin van de Sjabbat naar het plein bij de westelijke tempelmuur gaat, de zogenaamde klaagmuur, dan weet je niet wat je ziet. Een groot en breed lint van zingende, juichende en dansende mannen in het zwart daalt neer op het plein om God te eren als Heer van de Sjabbat en de Heer van het leven. Het is zeer fascinerend om dat mee te maken. Je kunt je nauwelijks voorstellen dat wij opgewekte liederen zingen of een dol feest gaan maken ter ere van de grondwet, laat staan van het burgerlijk wetboek. Maar hoe kwam Israël er dan bij om zo vrolijk met zijn wet om te gaan? Op de feestdag van de ‘vreugde der wet’ danst men zelfs met de wetsrol in de armen, als een bruidegom met zijn bruid: ‘Hoe lief heb ik uw wet, zij is mijn overdenking de ganse dag!’ Dat roepen ze juichend uit. Onbegrijpelijk vinden wij dat... Wat kan daarvan het geheim zijn?
Dat geheim heeft te maken met de allereerste zin uit het eerste gebod. Want de Tien Geboden vallen niet met de deur in huis. Het is niet meteen: gij zult, gij moet en gij mag niet! Er gaat iets aan vooraf. De Tien Geboden openen met een zin waarmee onmiddellijk teruggegrepen wordt op het verleden. Het is alsof God duidelijk wil maken: ‘Israël, de woorden die jullie nu horen, komen van een God die jullie kennen door Zijn machtige daden’. Je kunt eigenlijk zeggen: boven de Tien Geboden zet God alvast Zijn handtekening.
‘Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb.’ Voordat God zijn leefregels geeft, grijpt Hij terug op het verleden. En in dat verleden één belangrijk moment: de bevrijding uit de slavernij van Egypte. De ‘woorden’ (want dát staat er eigenlijk in de tekst van Exodus 20:3) zijn niet los verkrijgbaar. Je moet ze plaatsen in het licht van Gods bevrijdend handelen. Ze staan in het perspectief van de bevrijding uit de slavernij van Egypte, het diensthuis. Dat geldt ook voor ons als volgelingen van de Here Jezus. De ‘woorden’ zijn ook voor ons niet los verkrijgbaar, maar altijd verbonden met de bevrijding uit de slavernij van de zonde. Het zou ons nooit van onze levensdagen lukken om de Tien Geboden te houden. We struikelen er telkens weer over. We schieten eindeloos tekort.
We zijn verlost
Het wonder is dat wij nu niet meer vanuit onszelf, maar vanuit de bevrijding in het kruis van Jezus Christus mogen leven in overeenstemming met de ‘woorden’. Hij was de enige ware mens die de ‘woorden’ heeft gehouden. De filosoof Nietzsche heeft eens gezegd: ‘Hij was de enige echte christen en Hem hebben ze vermoord!’ Wat een heerlijk evangelie dat ons van alle kramp bevrijdt: wij hoeven onszelf niet te verlossen door de ‘woorden’ te houden, maar we zijn verlost en daarom mogen wij leven uit Gods ‘woorden’! En dat willen we ook, want de Heilige Geest wekt in ons het verlangen om God en de naaste daarin te dienen.
Deze God, die werkelijk bevrijding schenkt, wil nu de Enige voor zijn volk zijn. Hij wil de aandacht niet delen met andere goden. Want waar waren zij, die goden, toen Israël diep in de narigheid zat? Wat deden zij toen Israël onder het juk van de slavernij gebukt ging? God eist het alleenrecht op aanbidding en verering op. Hij kan het niet verdragen dat Israël en wij naast Hem nog ándere goden erop nahouden.
Zijn die er dan nog?, kunnen wij vragen. Bestaan ze dan nog? Die andere goden? In de geschiedenis van Israël had je de Baälsdienst en de Astarte¬cultus. In de oude Griekse wereld was er een godenpantheon: Zeus, Hermes, Dionysus, Artemis en al die andere goden. Als wij dichter bij huis blijven kun je de Germaanse goden Wodan, Donar, Thor en Frija aanwijzen. Maar daar kun je toch nu niet meer mee aankomen? Zo primitief zijn wij toch niet meer, dat wij dat soort goden nog achternalopen? Die zijn in het museum van de geschiedenis bijgezet! Dat zijn toch curiositeiten uit een ver verleden?
Als we onder ‘goden’ alleen maar die oude dames en heren moeten verstaan die in mythologische tijden gevreesd en aanbeden werden, dan hebben die mensen gelijk die zeggen: ‘daar doen we toch niet meer aan’. Maar de ellende is nu juist dat de goden in onze tijd een jasje hebben aangetrokken die bij onze cultuur past. Het is ongelooflijk moeilijk om ze herkennen. Het is helemaal moeilijk om in de gaten te hebben dat ze werkelijk goden zijn. Die goden zijn eigenlijk niets, ze betekenen niets, maar ze worden machtig door dat wij als mensen ze groot maken.
Boeddha is in
In tuincentra en bij benzinepompen kun je ze vinden: de Boeddhabeelden. Dat is trouwens in Nederland een trend aan het worden. Zelfs christenen zijn er gevoelig voor en halen soms een Boeddhabeeld in huis. Onbegrijpelijk! Maar Boeddha is erg in. Er is pas nog iemand gepromoveerd op de invloed van het moderne boeddhisme in Nederland: Hans Borst. Hij zegt in zijn onderzoek dat het een typische bricolage- of patchworkspiritualiteit is. In een interview in het Reformatorisch Dagblad merkt hij op: ‘We pikken het ene eruit en laten het andere na’. ‘Ja, want in het oosten onthouden boeddhistische monniken zich van seksualiteit, maar dát wordt hier niet gepreekt, hoor. Dan lopen de klanten weg...’
Het erge is dat mensen die weggedreven zijn van kerk, geloof en christendom een merkwaardige neiging aan de dag leggen om het boeddhisme te omarmen. Ze combineren dat soms met mindfulness, ook al zo’n modieuze hype. Ex-christenen zijn veelal toch weer op zoektocht gegaan naar een nieuwe spiritualiteit. Het emotionele gat moet immers weer worden opgevuld. Die dr. Borst noemt die hang naar boeddhisme een ‘knuffelspritualiteit’ en een ‘feelgood-religie’.
Concurrentie aangaan
Los van het Boeddhisme zijn er ook zelf gefabriceerde goden. Het probleem met zulke goden is dat ze zo precies op onszelf lijken. Ze zijn namelijk de projectie van ons eigen wezen. We hebben ze als het ware zelf geschapen en daarom herkennen we ze zo slecht en kunnen we ze niet ontmaskeren. We hebben onze idealen en interesses. Voordat je het weet ben je een grens overgegaan en worden idealen en interesses afgoden die de concurrentie aangaan met de God die aanspraak maakt op onze volledige toewijding. Ze gaan regeren over ons leven, houden ons in de ban en worden allesbepalend. Zo kunnen zaken als status, carrière, de auto, sport, erotiek en mode allemaal afgoden worden. Tim Keller zegt in zijn boek Namaakgoden dat die goden voor mensen betekenen: ‘alles wat zo belangrijk en zo wezenlijk voor ons leven is dat bij verlies daarvan ons leven nauwelijks meer de moeite waard lijkt’.
Laten wij toch samen de goden van onze tijd ontmaskeren en laten we boven alles vasthouden aan het uitgangspunt: ‘Gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen...’ Laten wij de macht van deze andere goden doorprikken en tegen elkaar zeggen: ‘we geloven er niet in’. Ze zijn levensgevaarlijk voor onze toewijding en dienst aan God, maar gelukkig hebben we ze door. Ze willen ons afhouden van de dienst aan de levende God, die een werkelijke Bevrijder is en niet wil dat mensen zichzelf veroordelen tot een leeg bestaan. Hij is de God die ons wil laten leven voor zijn aangezicht, in de ruimte van zijn Geest, op het niveau van zijn Koninkrijk.
Yme Horjus