Geef mij je hart!

Wilco Sliedrecht • 94 - 2018 • Uitgave: 7
Over ‘verplichte’ orgaandonatie en verder…

In dit artikel doe ik een nederige poging iets zinnigs over ‘verplichte’ orgaandonatie te schrijven; en dat ook waar mogelijk belicht vanuit de Bijbel. Van het leven en het einde hiervan begrijpen we als beperkte mens nog steeds echt heel weinig. Enkele overwegingen.

Aanleiding is uiteraard het wetsvoorstel dat recent door D66-Kamerlid Pia Dijkstra is gelanceerd en met aanpassingen inmiddels in de Tweede en Eerste Kamer is gepasseerd.1 Kort gezegd wordt met betrekking tot orgaandonatie van iedere Nederlander een actieve rol verlangd waar het de beslissing betreft wat er rond overlijden eventueel met organen mag gebeuren. Er kan in het donorregister nog steeds al dan niet bezwaar tegen worden gemaakt of de beslissing kan worden overgelaten aan familieleden of een specifieke derde. Wat nieuw is, is dat bij ‘niet reageren op aanschrijven’ de registratie van betrokkene als hebbende ‘geen bezwaar’ geldt.
Opmerkelijk is dat het voorstel in beide Kamers slechts met een nipte meerderheid is aangenomen. Het roept direct al vragen op of bij dit soort ingrijpende voorstellen, die alle volwassen Nederlanders aangaan, de democratische ‘meerderheid + één’ wel leidend zou moeten zijn, maar dat terzijde. Een aanname van een ingrijpende wet met een dergelijke nipte meerderheid in beide Kamers(!) hebben we in 1980 overigens ook met de abortuswet gezien!

Stof der aarde
Eerst iets over donatie van organen of weefsels zelf. Zelf hanteer ik het standpunt dat het hier een kwestie van het eigen geweten betreft. Met een variant op Paulus’ uitspraak over voedsel: ‘de één gelooft dat hij alle organen mag doneren, de ander een selectie en een derde niets’.
In de Bijbel is uiteraard geen expliciete verwijzing naar orgaandonatie te vinden en of het al dan niet buiten Gods wil valt, is niet met een enkele bewijstekst te verdedigen of ontkrachten. We kunnen wel kijken naar ‘de geest’ zoals de Bijbel die uitademt en de visie op het leven. Feitelijk is de mens niets meer dan ‘stof der aarde’ waarin God zelf via Zijn adem de levensgeest heeft ingeblazen (Genesis 2:7). Daarmee heeft Hij de mens overigens wel ‘bijna Goddelijk gemaakt’.2 Toch worden we op verschillende plaatsen in de Bijbel eraan herinnerd dat de volken nog steeds niets meer dan een ‘stofje op een weegschaal’ zijn (Jesaja 40:15), waarbij als God aangeeft dat de maat van het leven als het ware vol is, we er zelf niets meer tegen kunnen doen.

Gemaakt voor de eeuwigheid
Technisch gezien is de mens opgebouwd uit ingenieus verbonden orgaansystemen, zelf ook weer opgebouwd uit kleine cellen, waarbij ook die cellen weer ontleed kunnen worden tot duizelingwekkende kleine deeltjes die voor het blote oog onzichtbaar zijn. De structuur van het DNA is duizelingwekkend in zowel de complexiteit als in de eenvoud. De Bijbelse drieslag ‘Geest, ziel en lichaam’ maakt de mens tot een uniek schepsel (1 Tessalonicenzen 5:23). De mens is gemaakt voor de eeuwigheid en zal na vergaan van het aardse lichaam uiteindelijk toch ook weer een hemels lichaam krijgen (1 Korintiërs 15). Een (groot!) gedeelte van de mensheid zal na de dood fysiek ‘pijn lijden’ als gevolg van het niet verzoend zijn met God. Verzoening is alleen mogelijk door de dood van Zijn Zoon; overigens een opmerkelijk beeld van uitruil en ‘donatie’.
De hele schepping kijkt reikhalzend uit naar de verlossing van de zonde en het verderf, die de desalniettemin nog steeds schitterende schepping geteisterd heeft (Romeinen 8:19-22). Alle menselijke orgaansystemen lijden ook onder de gevolgen van de zondeval; de keuze om niet langer in intieme verbondenheid met God te leven, waardoor het leven uit de mensheid weggevloeid is.

Hersendood?
Nu is er door de medische vooruitgang inmiddels veel aan tijdelijke reparatie mogelijk geworden, waardoor organen als hart, lever, nier, hoornvlies en huid en sinds kort zelfs een heel gezicht van de ene naar de andere mens kunnen verhuizen. Er vinden ook transplantaties van bloed, specifieke bloedcellen, nier en stukken lever plaats tussen levende en regelmatig ook verwante mensen. Dit kan levensreddende gevolgen hebben, maar is soms ook niet zonder risico.
Na de laatste hartslag treedt er enorm snel een verval in van cellen en organen. Door een reanimatie wordt dit proces soms vertraagd, maar vooral de hersenen zijn kwetsbaar als deze niet van voldoende voeding en zuurstof voorzien worden en afvalstoffen worden afgevoerd. Bij een geslaagde reanimatie – het hart/de bloedsomloop komt weer op gang – kan er regelmatig dusdanig ernstige schade zijn opgetreden dat een ‘normaal’ functioneren de rest van het leven soms niet meer mogelijk is.
Soms wordt in afwachting van al dan niet een transplantatie een lichaam nog kunstmatig aan allerlei machines aan de gang gehouden, zodat het weefselverval niet of minder optreedt en sommige onderdelen mogelijk geschikt zijn voor een zieke levende naaste. Aangetekend zij hierbij dat de medische beslissing om te stoppen met een behandeling, hoewel altijd zorgvuldig gedaan, toch gevoelig is voor menselijke fouten en kortzichtigheid. Snappen we echt zoveel van het brein en het menselijk lichaam dat we met zekerheid kunnen verklaren dat iemand ‘hersendood’ is of dat herstel kansloos is? Er zijn zelfs enigszins bizarre verhalen bekend waarin mensen zelfs aangeven gehoord te hebben over de beslissing een behandeling te staken, maar uit het feit dat deze bijna doodverklaarde mensen het kunnen navertellen, blijkt het tegendeel. Het zou hier natuurlijk om domme fouten van onervaren medisch personeel kunnen gaan, maar het zal je maar overkomen. Zelfs uit mortuaria komen – naar het schijnt – soms mensen levend tevoorschijn. Kortom: van het leven en het einde hiervan begrijpen we als beperkte mens nog steeds echt heel weinig. Dat neemt echter niet weg dat we in alle bescheidenheid en met alle voorzichtigheid toch ergens de grens zullen moeten trekken waar het al dan niet medisch zinloos handelen betreft.

Stel jezelf wat vragen
Komt iemand te overlijden dan treedt het verval ijzingwekkend snel op. Hoe het ontbindingsproces daarna verloopt, is geen prettige gedachte om heel lang bij stil te staan. Mochten die organen of weefsel die anders vergaan, bruikbaar zijn voor een ander en er voor zorgen dat de ander langer kan leven of kan doorleven met een betere kwaliteit van leven, dan zal iedere christen daar voor zichzelf toch een antwoord op moeten geven of hij dat de naaste gunt. Het is vervolgens aan de ontvangende naaste zelf hoe hij dat leven de jaren daarna besteed.
Dan is er ook nog het argument dat voor de ontvanger een grotere kans is om in de resterende jaren in aanraking te komen met de levensreddende boodschap van het Evangelie. Je kunt jezelf ook de vraag stellen of je zelf in voorkomende gevallen een orgaan zou willen ontvangen. Als je dat positief beantwoordt, wordt de neiging om zelf te willen doneren wellicht ook logischer. Sommigen zullen om uiteenlopende redenen de afweging maken om bepaalde organen niet te willen doneren en anderen wel.

Er komt iets beters aan
Ook over het voortleven van de organen in een ander mens weten we natuurlijk heel weinig. Bij de dood lijkt het logisch dat de ziel, de bezieling uit al de organen verdwenen is, en een andere levende ziel gebruik maakt van een stoffelijk stukje lichaam van een ander. Maar doorgronden kunnen we dat natuurlijk niet.
Het is opmerkelijk dat er in de Bijbel veel over dat stoffelijke lichaam geschreven wordt. De teneur is niet minderwaardig, maar wel doorklinkt er de realiteitszin dat er iets anders, iets beters aankomt. De Bijbel spreekt regelmatig in organische beelden: God ‘toetst de nieren’, geeft een ‘vernieuwd hart’ en Jezus gaf Zijn bloed. Paulus, die aan kennelijk aan een oogprobleem leed, benoemt neutraal dat de christenen van Korinthe als het had gekund hem hun eigen oog hadden gegeven (Galaten 4:15). Dit zijn natuurlijk geen bewijsteksten voor of tegen orgaandonatie; dat blijft een persoonlijke afweging en kwestie van het eigen geweten.

Waakzaamheid blijft geboden
Zorgelijker is het wel dat vanuit de overheid de laatste jaren een aantal wetten is voorgesteld, waarbij geregeerd wordt over het lichaam en geweten van de ander. Democratie kan dan verworden tot de ‘dictatuur van de meerderheid’.
Terecht heeft de Eerste Kamer een aantal zaken aan de initiatiefwet van Pia Dijkstra bijgeschaafd, waarbij de autonomie van betrokkenen en familieleden beter gewaarborgd werden. Geruststellende gedachte is wel dat iemand die niet wil doneren – om welke reden dan ook – niet verplicht wordt gesteld dat te doen; maar dat vraagt wel een actieve actie in het donorregistratiesysteem.
De wet zelf is denk ik vooral ingegeven door de al jaren bestaande donortekorten. Wel hebben we bij meerdere wetten betreffende ethische kwesties gezien dat de eerder strikt vastgestelde zorgvuldigheidscriteria aan evolutie en verval onderhevig zijn. D66 heeft inmiddels ook al een reputatie opgebouwd op het gebied van het actief uit willen wissen van de laatste christelijke sporen in de samenleving. Een relatief kleine partij heeft jarenlang een groot en overheersend stempel op samenleving en politiek kunnen drukken.
Toch is dit allemaal nog kinderspel vergeleken bij wat er aan anti-christelijke geluiden en acties nog aan zal komen. Dan zal aan christenen die vol overtuiging ergens al dan niet voor gaan, liefdeloosheid en ondermijning van de samenleving verweten worden. Het recht op de vrijheid van een aan God onderworpen geweten zal betwist en bestreden worden. Daarom blijft waakzaamheid geboden, maar mag vooral het hoofd opgeheven worden, omdat de redding nabij is (Lucas 21:28)! Zij die een nieuw hart ontvangen hebben en gereinigd door het bloed van hun hoofd Christus zullen volharden tot het einde, kan alles behalve een hoopvolle toekomst ontnomen worden.

Drs. Wilco Sliedrecht, arts

1 www.eerstekamer.nl/wetsvoorstel/33506_initiatiefvoorstel_pia
2 Vertaalmogelijkheid van Psalm 8:6