Geboren!

Janny van Nederpelt • 91 - 2015 • Uitgave: 25/26
Hasan sleept zich naar zijn werk. De laatste tijd is hij niet vooruit te branden. Hij voelt zich grieperig en dat blijft maar duren. Vooral het hoesten maakt hem intens moe. Maar stoppen met werken en eens even goed uitzieken is er niet bij. Hasan voelt zich verantwoordelijk voor zijn gezin, dochter Ammara en zoon Moad. Ze moeten al zoveel missen nu hun moeder vorig jaar is overleden.
Waar hij zich vooral zorgen om maakt is zijn dochter. Ook zij hoest al een lange tijd en heeft eigenlijk dezelfde verschijnselen als hijzelf. Waarom gaat die griep maar niet over?


Hij vertelt zijn zorgen aan een buitenlander, die hij een paar keer op zijn werk heeft ontmoet. Deze man, Henk, heeft hem over Jezus verteld en hem een Bijbel gegeven. Sinds die tijd is Hasan in het geheim christen geworden. Niemand in zijn gezin weet dit. Hij wil zijn gezin niet in gevaar brengen. Henk raadt hem aan naar de dokter te gaan voor verder onderzoek en spreekt zijn angst uit dat het wel eens tbc zou kunnen zijn.

Henk had gelijk en ze hebben zijn advies opgevolgd. Hij heeft hen op het spoor gebracht van dit speciale ziekenhuis in hun buurland. Vader Hasan met zijn dochter Ammara hebben een lange reis moeten maken. Eindelijk zijn ze aangekomen in een prachtig klein ziekenhuis, speciaal voor tbc-patiënten. Zoon Moad hebben ze onder kunnen brengen bij Hasans ouders. Het zal namelijk een hele tijd duren voor ze weer naar huis mogen. Er wordt gesproken over twee jaar. Daar moet Hasan voorlopig nog maar niet aan denken. Al vanaf de eerste dag krijgen ze medicijnen en een speciale dagindeling en moeten beiden heel veel rusten.

Ammara verbaast zich over haar vaders gedrag. “Pap, ik heb een vraag.”
Hasan kijkt op. “Nou kijk pap, ik dacht altijd dat jij zo’n goede moslim was, maar ik heb je nog niet met de andere mannen zien bidden als in de verte de oproep voor het gebed klinkt. Waarom doe je dat niet?”
Hasan schrikt en kucht ongemakkelijk. Die vraag had hij niet verwacht, nu niet. Terwijl hij zijn dochter recht in de ogen kijkt antwoordt hij: “Lieve dochter. Daarover zal ik je vertellen als de tijd daar rijp voor is. Dat beloof ik je.”
Hasan bidt, elke dag. Hij smeekt dat zijn kinderen ook in de Zoon van God, in Jezus zullen gaan geloven. In de stille uurtjes, als niemand hem ziet, pakt hij het kleine meegesmokkelde Bijbeltje dat hij van Henk heeft gekregen. Hij leest en leest en leest en gaat steeds meer van Jezus houden.

Nu ze een klein beetje gewend zijn krijgen Hasan en Ammara een gesprek met een Hollandse verpleegkundige. Deze aardige vrouw legt uit: “Jullie hebben allebei tbc in een behoorlijk vergevorderd stadium, maar er is genezing mogelijk als jullie je aan de regels houden, trouw je medicijnen innemen en veel, heel veel rusten. Als jullie je daar goed aan houden, is het mogelijk na anderhalf jaar weer naar huis te kunnen. Maar dan krijg je nog wel medicijnen mee om thuis in te nemen.”
“Mogen we dan weer werken en mag mijn dochter dan weer naar school?”
“Als jullie dan niet meer besmettelijk zijn, dan mag dat ja, maar er is nog een lange weg te gaan.
Nu eerst nog wat huisregels. Er mag hier niet worden gerookt. Ook het personeel rookt niet. Je mag nog niet naar de moskee in het dorp, omdat jullie andere mensen ziek zouden kunnen maken, maar in het gebouwtje, achter het hoofdgebouw hebben we kleden neergelegd waar jullie kunnen bidden. Hebben jullie nog vragen?”
“Ja, ik zie dat er iedere ochtend mensen samenkomen. Is dat ook voor ons?”
De verpleegkundige glimlacht: “Iedere ochtend hebben we hier in het ziekenhuis een dagopening. Ook jullie zijn hartelijk welkom hoor.”
Ammara, die tot nu toe niets heeft gezegd, reageert enthousiast: “Ja pap, zullen we dat doen, want ik verveel me rot iedere dag. Dat geeft tenminste een beetje afleiding.”
“Doen we lieve dochter. Daar gaan we samen naar toe.”
Ze krijgen een hand van de verpleegkundige en lopen naar buiten.
“Leuk pap, dat we samen naar die dagopening gaan. Ik ben benieuwd wat dat inhoudt, maar het is altijd beter dan maar buiten in de tuin te liggen of binnen op je bed. Ik ben dat rusten nu al zo zat!”

Direct de volgende ochtend al lopen vader en dochter, samen met nog veel andere patiënten naar de kantine. Al heel gauw stroomt deze vol. Een oudere vrouw uit Amerika, zo wordt hen verteld, doet het woord. Op de lessenaar liggen twee boeken en tot zijn verrassing ziet Hasan de Koran en de Bijbel.
Terwijl ze de Koran omhoog houdt, vertelt de vrouw: “Dit is de Koran, een boek dat de meesten van jullie heel goed kennen, maar weten jullie wat híer in staat?” Ze houdt nu de Bijbel omhoog. “Dit is een Bijbel en ik wil jullie vertellen wat daar in staat.”
Sommige patiënten schuiven ongemakkelijk heen en weer. Enkele lopen weg. Ammara kijkt met een schuin oog naar haar vader. Als goede moslims moeten ook zij opstaan en weglopen, want de Bijbel is voor ‘christenhonden’. Zo is hen dat geleerd. Maar Ammara ziet met verbazing dat haar vader een traan wegveegt. Met een verwachtingsvol gezicht kijkt hij naar de oudere vrouw. Ammara blijft zitten. Ze wil haar vader niet alleen laten.
“Deze Bijbel is het woord van God”, begint de vrouw. “God die zo begaan is met ons mensen, dat Hij Zijn Zoon naar de aarde stuurde. Het eerste deel van de Bijbel, het Oude Testament, staat vol beloften. Beloften voor een heel speciaal volk, maar ook beloften voor jou en mij. Wij christenen leven nu in de tijd van advent, van verwachting. Wat God beloofde, heeft Hij gedaan. Hij stuurde Zijn Zoon naar de aarde om jou en mij te redden. Deze Zoon leefde tweeëndertig jaar op aarde toen Hij door de menigte werd gekruisigd. Maar wat God ook al voorspelde in het Oude Testament; Jezus stond weer op uit de dood en maakte daardoor de weg vrij, voor ons, om tot God te kunnen naderen en om eens bij Hem in de hemel te mogen zijn. Daar hoeven we niets voor te doen, alleen te geloven dat Hij de Zoon van God is. En dat is nog niet alles: God beloofde ook dat Hij eens terug zal komen, naar deze aarde. Zoveel van wat Hij beloofde is al gebeurd en wij geloven dat dit laatste ook zal gebeuren. Jezus zal terugkomen en Koning zijn.”
Je kunt een speld horen vallen. Ammara ziet dat haar vader de woorden indrinkt. Wat gebeurt hier, vraagt ze zich af. Uit de woorden van deze vrouw spreekt zoveel liefde.
“Binnenkort is het kerstfeest. Dat is een feest waarin wij terugdenken aan de geboorte van de Here Jezus op aarde,” gaat de vrouw verder. “We gaan dan hier in het ziekenhuis feest vieren en jullie zijn hiervoor uitgenodigd. Wil je horen over de geboorte van Jezus en wat er daaromheen allemaal gebeurde? Kom dan vrijdag naar ons kerstfeest. Fijn dat jullie er waren en tot morgen.”

“Kom dochter, laten we even naar de bron gaan. Ik wil je iets vertellen.”
Ammara gaat gedwee mee en bij de bron gaan ze in kleermakerszit tegenover elkaar in het gras zitten. Hasan neemt de handen van zijn dochter in zijn handen.
“Lieve dochter, wat heb je vanochtend gehoord?”
“Tja pap, ik vond het eigenlijk vreemd dat u bleef zitten, want het ging toch over Jezus, de Zoon van God. En u heeft mij altijd geleerd dat God geen Zoon heeft.”
Dat klopt, dat hebben wij je altijd geleerd, maar de laatste jaren heb ik veel gezocht in de Koran om antwoorden te krijgen op de vele vragen die ik had. Ik hunkerde naar de god van de islam, maar er gebeurde niets. Hij bleef de verre en afstandelijke god, die mij aan mijn lot overliet. Toen, op een nacht, kreeg ik een droom, waarin iemand mij vertelde dat ik de volgende dag, op mijn werk in het park, een Hollandse man zou ontmoeten die mij zou vertellen over de liefde van God.”
“Daar heb je mij nooit over verteld.”
“En precies zo gebeurde het. Deze man ontmoette ik, nam mij mee naar zijn kantoor en ik luisterde naar wat hij te vertellen had. En lieve dochter, ik heb het gevonden. De God van de christenen is een God van liefde, zoals je ook zojuist hoorde tijdens de dagopening. Ik heb tijdens de laatste ontmoeting een Bijbeltje gekregen, kijk maar en daar lees ik dagelijks in. Het heeft mijn leven totaal veranderd. Misschien schrik je er van, maar toch ga ik het je vertellen. Ik ben christen geworden en ben nu een volgeling van Jezus.”
Ammara valt haar vader om de hals en roept snikkend uit: “O pap, hoe moet dat nu als ze het ontdekken. Je weet toch dat je als moslim geen christen mag worden. Pap, ik ben bang.”
“Dat weet ik lief kind, maar wat ik nu door Jezus heb ontvangen is zoveel meer dan mijn angst voor wat komen gaat. Jezus helpt je overal bij, zelfs in je angst.”

Wat hebben Ammara en haar vader genoten van het kerstfeest. Voor Ammara is alles nieuw. Ze wil alles weten over dat nieuwe geloof van haar vader. Als iemand daar zo gelukkig van wordt, moet het wel iets heel bijzonders zijn. Ze heeft nog nooit iemand ontmoet die blij is met de god van de islam. Ze zijn alleen maar bang voor het oordeel. Hasan vertelt zijn dochter elke dag over wat hij heeft gelezen, over zijn gebeden voor Moad, zijn zoon die nu zo ver weg zit, over hun ziekte. Ammara wil niet meer wijken van haar vaders zijde als hij in gebed is. Ze geniet van de woorden die hij spreekt. Het lijkt wel of hij echt contact met iemand heeft. Hij spreekt met God als met een vriend. Zoiets heeft ze nog nooit meegemaakt.
“Vind je het fijn als we de volgende keer samen voor Moad bidden, dat ook hij over Jezus zal horen?”
“Laten we dat nu doen, pap.” Hasan straalt.
Vader en dochter knielen neer en bidden tot God.
Jezus, geboren in Bethlehem, is vandaag geboren in het hart van Ammara.

Janny van Nederpelt