Gebedsverhoring: Ja / Nee / Nog niet

ds. Theo Niemeijer • 93 - 2017 • Uitgave: 6
In Johannes 14:12-14 lezen we: “en al wat gij vraagt in mijn naam, Ik zal het doen…” Dit betekent toch dat de Here altijd onze gebeden verhoort? (J. K. te E.)

Antwoord:
Bij de wel of niet verhoorde gebeden worden altijd twee criteria genoemd. Het gaat hier om gebeden die ‘in zijn naam’ gebeden worden en om gebeden die ‘naar zijn wil’ zijn.
De eerste uitdrukking houdt in dat het hier om een gebed gaat waarvan we weten dat het eigenlijk een gebed van de Here Jezus Zelf is. Daarom staat er hier ook achter: ‘opdat de Vader in de Zoon verheerlijkt zal worden’. Het gaat dan ook om een gebed dat de Here Jezus Zelf in ons hart gelegd heeft, zodat het eigenlijk niet meer om ons gebed gaat, maar om het gebed van de Here Jezus Zelf, dat we dan ‘in zijn naam’ uit mogen spreken. Het gebed van de Here Jezus wordt immers altijd verhoord (Johannes 11:42)!
De tweede uitdrukking heeft veel meer te maken met het kennen van ‘Zijn wil’. Het gaat dan om het gesprek tussen een kind en zijn vader. Als kind heb je op een gegeven moment wel door wat je succesvol aan je vader kunt vragen en wat je beter niet kunt vragen. Door het steeds beter leren kennen van je vader weet je ook wel wat je aan hem kunt vragen. Zo is het ook met ons contact met onze hemels Vader. Wanneer we Hem echt leren kennen, leren we ook te bidden en ontdekken we wat we aan Hem met vrijmoedigheid kunnen vragen en wat niet.
Het gaat hier om een leerschool, waarin we steeds meer gaan ontdekken wat de wil van God is. God verhoort onze gebeden vaak op één van de drie volgende manieren:
1. Wat je gevraagd hebt, is naar Mijn wil en Ik verhoor het dan ook direct!
2. Wat je gevraagd hebt, ligt in Mijn plan, maar nu is het nog niet Mijn tijd; je moet nog even wachten!
3. Wat je gevraagd hebt, is niet naar Mijn wil, Ik heb een ander plan en verhoor je gebed niet!
Gods antwoord op onze gebeden kan dus zijn: ‘ja’, ‘nog niet’ en ‘nee’.
Er komt een tijd dat we de Here dankbaar zijn voor de vele gebeden van ons die Hij niet verhoord heeft, omdat Hij een ander plan met ons had!
We lezen over Paulus dat hij drie keer aan God gevraagd had ‘een doorn in zijn vlees’ weg te nemen, waarop de Here hem liet weten zijn gebed niet te verhoren, omdat Hij er een bedoeling mee had (2 Korintiërs 12:8-9).
We lezen ook dat Paulus Trofimus, een metgezel van Paulus (Handelingen 20:4 en 21:29), in Milete ziek achter gelaten heeft (2 Timoteüs 4:20). Natuurlijk zal Paulus voor Trofimus gebeden hebben, maar toch was hij nog steeds ziek. Zelfs Timoteüs kreeg van Paulus de raad om wat wijn te drinken voor zijn maagklachten. De verhoring van het gebed van Paulus was niet afhankelijk van zijn kracht en zijn geloof, maar van Gods wil en Zijn plan dat Hij uit wilde voeren.


In Openbaring 13 kunnen we over het ‘beest uit de zee’ en het ‘beest uit de aarde’ lezen. Onlangs las ik in een blad, dat het ‘beest uit de zee’ de laatste Romeinse vorst zal zijn en het ‘beest uit de aarde’ de antichrist. Hoe denkt u hierover? (G. v.d. G. te O.)

Antwoord:
In Openbaring 12 kunnen we over de draak, de oude slang, die de satan genoemd wordt, lezen (vers 9). In Openbaring 13 zien we ‘het beest’ uit de zee omhoog komen, waaraan de duivel zijn kracht, troon en heerschappij zal geven (vers 2). In hetzelfde hoofdstuk lezen we ook over een ‘ander beest’ dat uit de aarde omhoog kwam en de mensen op aarde tot aanbidding van het eerste beest leidt.
Zoals er in de Bijbel sprake is van een goddelijke drie-eenheid: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest, zo is er in de Bijbel ook sprake van een satanische drie-eenheid: de duivel (de draak), het eerste beest (de antichrist) en het andere beest (de valse profeet).
De macht over al de koninkrijken werd door de duivel eerst de Here Jezus aangeboden (Lucas 4:5-8), maar de Here Jezus weigerde hem te aanbidden. De antichrist zal de duivel echter wel aanbidden, waarop de duivel hem alle koninklijke macht zal geven. De antichrist zal inderdaad de laatste wereldheerser zijn die vanuit het herstelde Romeinse wereldrijk de macht over de wereld zal ontvangen. Zo zien we dat het Messiaanse rijk, waarin de Here Jezus wereldwijd zal regeren, voorafgegaan wordt door het rijk van de antichrist. Deze antichrist zal ook Joodse wortels hebben, omdat het hier om de Joodse Messias gaat die het volk Israël verwacht. Johannes 5:42 leert ons dat het volk Israël inderdaad de verkeerde Messias zal aanvaarden.
Naast dit ‘beest uit de zee’, waarmee zonder meer de komst van de antichrist voorgesteld wordt, komt er een ‘ander beest uit de aarde’, die de mensen op aarde tot aanbidding van de antichrist leidt.
De Here Jezus spreekt ook steeds over een ‘andere trooster’, waarmee Hij de Heilige Geest aankondigt, Zo wordt op dezelfde manier over het ‘andere beest’ gesproken, waarmee de valse profeet aangekondigd wordt. Wat de Heilige Geest ten aanzien van de Here Jezus doet, zal de valse profeet ten aanzien van de antichrist doen. De Heilige Geest leidt ons tot het aanbidden van de Here Jezus, en zo leidt de valse profeet de mensen die nog op aarde wonen tot aanbidding van de antichrist.
Wanneer bij de wederkomst van de Here Jezus op aarde de antichrist en de valse profeet in de poel des vuurs geworpen zullen worden (Openbaring 20:19-20), zien we heel duidelijk dat het ‘andere beest’ niet de antichrist, maar de valse profeet wordt genoemd!


Tegenwoordig is iedereen elkaar aan het zegenen en soms wordt zelfs de kleine kinderen gevraagd om de volwassenen te zegenen. Verder zou ik u willen vragen, wat er bedoeld wordt met het ‘verhogen’ van de Here God. Persoonlijk geloof ik dat de Here God zo hoog is, dat wij Hem niet nog verder kunnen verhogen. Wat kunt u hierover vanuit het woord zeggen? ( H. R. te @)

Antwoord:
In 1 Petrus 3:9 worden we opgeroepen om te zegenen omdat we geroepen zijn om zegen te beërven. Hier lezen we dat we eerst de zegen beërven, om ze vervolgens door te geven. Je kunt alleen de zegen doorgeven die je eerst zelf ontvangen hebt, waarmee je dan ook je priesterlijke dienst, waartoe we als kinderen van God geroepen zijn, kunt vervullen. Maar al te vaak kom je uitdrukkingen tegen als: “Ik zegen je,” terwijl we weten dat er maar Eén is die ons kan zegenen en dat is de Here Zelf. Hij is de bron van elke zegen en Hij wil ons gebruiken om de mensen om ons heen te wijzen op deze bron en hen met deze bron in contact brengen. Ook de predikant die aan het einde van de dienst de zegenbede doet, kan ons de zegen niet geven. Hij kan de zegen wel doorgeven, want alleen Christus is de bron van zegen.
Natuurlijk kan Hij ons wel tot zegen of tot een zegening voor onze omgeving stellen. Net zoals door de aanwezigheid van Jozef in het huis van Potifar Gods zegen op geheel zijn huis rustte (Genesis 39:5), wil hij ook ons tot zegen stellen voor onze omgeving. In Hebreeën 7:7 lezen we dat het onweersprekelijk is, dat het mindere door het meerdere gezegend wordt. Door onze hoge positie in Christus worden wij geroepen voor de wereld om ons heen een zegen te zijn.

Met het ‘verhogen’ van de Here God, of zoals andere vertalingen het woord ‘loven’ gebruiken, wordt bedoeld dat we Hem met onze woorden ‘groot’ maken. Het woordje ‘loven’ heeft oorspronkelijk dezelfde betekenis als ‘verhogen’ en ‘grootmaken’. We worden talloze keren opgeroepen om Hem te loven (verhogen). En natuurlijk weten we dat Hij ‘bovenmate’ verhoogd is, maar dat neemt niet weg dat we Hem ook met onze woorden groot mogen maken, zowel in het midden van de gemeente, als in de samenleving waarin we leven. Juist in onze tijd zien we dat de Here op de universiteiten, regeringen, ziekenhuizen, werkvloer door velen geminacht en daarmee eigenlijk ‘klein’ gemaakt wordt. Het is dan juist onze roeping om Hem groot te maken!

Theo Niemeijer