Europa: het Lam en de draak

Willem J. Ouweneel • 81 - 2005/06 • Uitgave: 24
Europa: het Lam en de draak

De Griekse mythologie vertelt hoe Zeus, de hoofdgod van de Grieken, in de gedaante van een stier de schone maagd Europa ontvoerde en bij haar Minos verwekte, de stichter van het koningshuis van Kreta. In het feit dat een heel werelddeel de naam van deze verleide vrouw ontving, steekt een diepe gedachte. Zeus is niets anders dan degene die in het boek Openbaring de ‘draak’ genoemd wordt, dat is de duivel (12:9), hier in de gedaante van de engelvorst van het (hoofdzakelijk Europese) Romeinse rijk, de grote verleider van Europa. De duivel zegt tegen Jezus dat hem alle koninkrijken van het ‘aardrijk’ (oikoumenè) zijn overgeven (Luk. 4:5), en dit ‘aardrijk’ blijkt in Luk. 2:1 het Romeinse rijk te zijn (vgl. Hand. 17:6v.).
Het ‘beest uit de zee’ is de laatste grote belichaming van Zeus/Satan, de ‘verleider’ (2 Joh. 7), de boze geest die Europa nog eenmaal, voor de laatste keer, met zijn verleidingen in het verderf stort. Van de ‘valse profeet’ (het beest uit de aarde) lezen we (Op. 13:14): “Het misleidt hen die op de aarde wonen, door de tekenen die hem gegeven zijn te doen in tegenwoordigheid van het beest,” en de ‘aarde’ is hier de Romeinse oikoumenè, met Europa als hart.

Wie is de sterkste?
Niemand redde de schone Europa uit de macht van de stier die haar overweldigde en verkrachtte. Eeuwenlang heeft het geleken of ook geen enkele macht het werelddeel Europa kon bevrijden uit de klauwen van de draak, ‘Zeus’, de grote engelvorst, de pseudo-bevrijder en verleider. Zeus lijkt te groot. De stoïcijnen bezongen hem als ‘de opperheer van het universum’, buiten wiens toedoen ‘niets op aarde, niets in de verheven hemel, niets in de zee zich voltrekt’. Zelfs Zeus’ oom Typhon, het honderdkoppige reuzenmonster, was niet tegen deze ‘god’ opgewassen. Wat voor een wezen moet de God der goden zenden om déze macht te bedwingen? Een duizendkoppig monster, niet zo groot als de hoogste berg maar als de hele globe? Of duizend van zulke monsters?
Neen. Het grootste wonder van de hele Bijbel en van de hele wereldgeschiedenis, is dat het lot van Europa en van de hele wereld, ligt in handen van een Lam. Men kan zich als symbool geen weerlozer dier voorstellen. Een lam heeft geen klauwen om te verscheuren. Het heeft geen tanden om te verslinden zoals de muil van de draak (Job 41:5; Jer. 51:34; Ez. 29:4). En het toppunt van weerloosheid is een lam dat de hals is afgesneden (vgl. Op. 5:6: ‘staande als geslacht’). Toch zegeviert het Lam over de draak. Juist door zijn grootste weerloosheid, als geslacht op Golgotha, vernietigt het de alles bedreigende en onoverwinnelijk lijkende overmacht van de draak.
Al tijdens de Babylonische ballingschap was er sprake van de draak waardoor Israël verslonden was en die het ook weer moest uitspuwen (Jer. 51:34,44). En als Israël uit de Babylonische ballingschap bevrijd wil worden, denkt het terug aan de uittocht uit Egypte, toen het eveneens van de draak werd verlost (Jes. 51:9v.). Bij de uittocht uit Egypte was Israëls verlossing gegrond in het bloed van het paaslam (Ex. 12) en bij de uittocht uit Babel is de Verlosser de lijdende Knecht des Heren, die als een lam ter slachting is geleid (Jes. 53:7). Zo ligt ook de grote eindoverwinning over de draak in handen van het Lam. Tegen Hem is het dat de draak eenmaal al zijn krachten en machten zal mobiliseren in Harmagedon (Op. 16:13v.,16).

De drakendodende zoon
Zo aards-menselijk als het ‘beest’ in Openbaring 13 zal zijn, zozeer zal het tegelijk een belichaming van de draak, de satan zijn. Achter de coulissen van de wereldgeschiedenis speelt zich de eigenlijke strijd af: die tussen het Lam en de draak. Zoals de draak Rahab (Jes. 51:9) Israël in Egypte bedreigde, en Israël uitgeleid en verlost werd op grond van het bloed van het Lam, zo bedreigt de draak de Mensenzoon én Diens volk in Openbaring 12; maar zijn volk zal de draak overwinnen ‘door het bloed van het Lam en door het woord van hun getuigenis’ (vs. 11).
Gezien deze ‘mythologisch’ klinkende taal is het geen wonder dat juist bij Op. 12 door zoveel hedendaagse uitleggers naar heidense mythologieën verwezen wordt. In de Griekse mythologie is Leto door Zeus zwanger gemaakt en daarom wordt zij vervolgd door de grote draak Python, die via een orakel gehoord heeft dat een zoon van Leto hem zal doden. Zij wordt echter beschermd door Poseidon, zodat de tweeling, Apollo en Artemis, veilig geboren wordt. Vier dagen later is Apollo, de zonnegod, al tot mannelijke wasdom gekomen en doodt hij de draak. In de Babylonische mythe is Damkina, de hemelkoningin, getooid met zon, maan en sterren (vgl. Op. 12:1); ze wordt door een arend geholpen bij het baren van de zonnegod Mardoek (vgl. vs. 14). De draak Tiamat kent de bestemming van het kind en bedreigt de moeder, maar een goddelijk wezen brengt de baby in veiligheid in de hemel. Als Tiamat het kind daar wil achtervolgen, werpt een hemels leger hem ter aarde. De draak keert zich nu tegen Damkina, deze wordt gered door de aarde en door de arend, waarop Tiamat zich tegen haar overige zonen keert. Als Mardoek volwassen is, verslaat hij de draak en boeit deze in de afgrond.
Uit dit soort verhalen zien we hoe de waarheid van God in de heidense mythologieën verminkt is en met veelgodendom en bombastische speculatie vermengd. Niet de profeten of apostelen namen de mythen over en zuiverden en historiseerden die – zoals modernistische theologen vaak beweren – maar veeleer het omgekeerde: de heidenen wisten Gods oeropenbaring slechts in de meest verbasterde vorm te bewaren. Het gaat in de heidense mythen omtrent de moeder en het drakendodende kind om demonische imitatie, zoals ook het tweede beest in Op. 13 een imitatie van het Lam is. Het had twee horens, net als die van het Lam, zodat het je een ogenblik in de war zou kunnen brengen; maar als het de mond opendeed, hoorde je de draak spreken, zodat vergissing niet mogelijk was (vs. 11). De ‘goddelijke’ wereld waarnaar de mythologieën der heidenen verwijzen en waarvan zij, hoe verbasterd ook, langs occulte weg toch zoveel vernomen hebben, is wellicht vol van zulke valse goddelijke imitaties.

Egypte, Babel en Rome
Bij alle drie verlossingen van Israël (uit Egypte, uit Babel en uit de greep van het ‘beest’) is Gods ‘pion’, Gods ‘troefkaart’ tegen de grote, machtige draak een klein, nietig dier: het lam. Hier ligt de essentie van de wereldgeschiedenis: de strijd tussen het Lam en de draak. De uittocht van Egypte is niet primair gegrond op geweld en machtsvertoon, maar op het bloed van het lam, waarachter Israël heeft mogen schuilen. Het is opvallend dat de Here juist als argument voor het Pascha vermeldt dat Hij gerichten zal oefenen aan de ‘goden’ van Egypte (Ex. 12:12), dat is de ‘draak’ van Jes. 51:9v. Ook bij de uittocht uit Babel staat het kleine, zwakke lam centraal: de lijdende Knecht des Heren, door Wiens toedoen de uittocht slechts kan verwerkelijkt worden, is als een lam dat ter slachting geleid wordt (Jes. 53:7; vgl. ook 50:6).13 En in Op. 5-19 is het het Lam dat het tegen de draak opneemt en door zijn bloed zijn volk over de draak doet zegevieren (12:11) en uiteindelijk Zelf de definitieve overwinning over hem behaalt (17:14; 19:11-20:10).

Willem J. Ouweneel