Een Israëlzondag
Onlangs stond Israël in vele kerkdiensten en samenkomsten centraal. De liederen, de gebeden en de prediking, zijn er dan op gericht om de nodige aandacht te schenken aan heden, verleden en toekomst van Gods verbondsvolk. In ieder geval zal dat plaats vinden in die kerken waar men oog heeft voor de bijzondere toekomst die God in overeenstemming met de profetieën zal tot stand brengen. In de dienst die ik op deze zondag meemaakte waande ik me vanwege de muziek en zang een beetje in Israël, maar ik wil nu vooral graag iets van de prediking van onze voorganger, broeder P. Passchier, met u delen.
De eerstgeboren zoon
Vanuit de brief aan de Romeinen werd ons duidelijk gemaakt hoe emotioneel Paulus spreekt als hij het heeft over zijn volksgenoten. Hij heeft grote smart en een voortdurend hartzeer. Ook kan aangetoond worden dat het niet alleen Paulus is die in zijn spreken over Israël z'n gevoelens laat blijken, maar ook de Here God Zelf is ten zeerste bewogen over Zijn volk. In Exodus zien we dat de Israëlieten slaven waren in Egypte. Elke Israëliet werd automatisch slaaf of slavin van de Farao. De Farao waande zich de eigenaar van het volk en dacht er naar eigen believen mee om te kunnen gaan. Zo dacht hij zich ongestraft aan het volk van God te kunnen vergrijpen. Wat een vergissing! Ooit had de Here God het volk onder grote moeite doen geboren worden. Sara noch Rebecca konden kinderen krijgen dan door een bovennatuurlijke tussenkomst van de Here. God heeft de geboorten van Izaak en Jacob op een bijzondere wijze mogelijk gemaakt. God noemt Israël dan ook terecht: Mijn zoon, Mijn eerstgeboren zoon (Ex. 4 :22). De term eerstgeborene houdt meer in dan een rangtelwoord. David wordt in Ps. 89 :28 eerst- geborene genoemd, terwijl hij niet bepaald de eerste uit het gezin is. Het mag inhouden dat alle voorrechten van een eerstgeborene hem ten deel vallen. Eerstgeborene duidt op de belangrijkste plaats.
Israël, Gods oogappel
Zoals ouders blij zijn met hun kind dat geboren is en het met liefde en aandacht omringen, zo geldt dat ook voor de verhouding tussen de Here God en zijn zoon Israël. Maar wat gebeurt er nu? De Farao heeft Gods zoon zich toegeëigend. Niet om er voor te zorgen, maar om hem uit te buiten, om er misbruik van te maken en hem te mishandelen. Zoals we dat vaak in de krant kunnen lezen over een ontvoerd kind, dat dan in de prostitutie en de pornoindustrie terecht komt. Zoiets raakt je in het diepste van je ziel. Ook de Here God wordt hier intens door geraakt. De Farao heeft als het ware Zijn kind onteigend om er op een afschuwelijke manier misbruik van te maken. Gods oogappel leeft voortdurend in gevaar.
Het ingrijpen van God
God wil een einde maken aan de verschrikkelijke toestand en zendt Mozes met een boodschap naar de Farao: "Israël is Mijn eerstgeboren zoon, daar- om zeg Ik u: Laat Mijn zoon gaan opdat hij Mij diene". Dat is wat anders dan de Farao dienen. Wij proeven in deze boodschap aan Farao een goddelijke emotie van liefde en ontferming. De profeten gebruiken ook vaak treffende beelden om de relatie van de Here God tot Zijn volk aan te duiden: "Toen Israël een kind was, heb ik het liefgehad en uit Egypte heb ik Mijn zoon geroepen".
In Hosea 11:1-4 zien we hoe God Zijn kind heeft leren lopen, het in de armen nam, het te eten gaf en met koorden der liefde naar zich toe trok. De apostel Paulus bevestigt Gods liefde voor Zijn volk nog eens in Romeinen 9:4 " Hunner is de aanneming tot zonen".
Hierom wordt Mozes met de opdracht van God tot de Farao gezonden.
De reactie van Farao
De Farao wil niet luisteren. Hij wilde het volk niet laten gaan en niet meer afstaan aan de rechtmatige eigenaar, waarmee hij God diep in het hart heeft getroffen. Hiermee komt de zaak op scherp te staan en wordt het Oudtestamentische principe van "oog om oog en tand om tand" als het ware in werking gesteld. Zoiets doet God niet zomaar. De Farao heeft zich vergrepen aan Gods zoon. Hij misbruikt Gods oogappel en daarom moet Mozes tegen hem zeggen: Als je weigert Gods eerstgeboren zoon te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden (Ex. 4:23). Hierop loopt de Here vooruit op wat er in de tiende plaag gaat gebeuren.
God blijft Zijn volk getrouw
Hosea liet ons zien dat God Zijn volk opvoedt. We zien dat Israël niet altijd op het goede pad blijft en toch maakt dit niet een einde aan Gods vaderlijke liefde. Zoals ouders hun kind niet laten vallen, zo ook God niet. De profeten spreken in prachtige beelden van het herstel van de relatie tussen God en Zijn zoon. Jeremia spreekt in hoofdstuk 31 over God die Israël liefheeft met een eeuwige liefde. "Want Ik ben Israël tot een Vader en Efraïm die is Mijn eerstgeborene.
Mijn zoon uit Egypte geroepen
Israël, Gods zoon mag de grote Zoon Jezus Christus voortbrengen. Deze zoon wordt met het hele volk vereenzelvigd. Er is een zeer nauwe band tussen de Zoon en de zoon. Er is een profetenwoord dat in dubbele zin vervuld is. Eén keer voor Israël en één keer voor de Here Jezus zelf. Het betreft de tekst uit Hosea: "Uit Egypte heb ik Mijn zoon geroepen" (Hosea 11:1 en Matth. 2 :15). Paulus bevestigt in de brief aan de Romeinen die nauwe relatie: "En uit hen is wat het vlees betreft, de Christus, die is boven allen, God te prijzen tot in eeuwigheid". Als Abraham geroepen wordt krijgt hij niet alleen de belofte, dat God hem tot een groot volk zal maken, maar dat met hem alle geslachten van de aardbodem gezegend zullen worden (Gen. 12:1-3). Die zegen hebben we in de Here Jezus ontvangen. De dienst en de prediking op de Israëlzondag maakte indruk en daarom wilde ik u daar langs deze weg iets van laten proeven.
Joop Schotanus
De eerstgeboren zoon
Vanuit de brief aan de Romeinen werd ons duidelijk gemaakt hoe emotioneel Paulus spreekt als hij het heeft over zijn volksgenoten. Hij heeft grote smart en een voortdurend hartzeer. Ook kan aangetoond worden dat het niet alleen Paulus is die in zijn spreken over Israël z'n gevoelens laat blijken, maar ook de Here God Zelf is ten zeerste bewogen over Zijn volk. In Exodus zien we dat de Israëlieten slaven waren in Egypte. Elke Israëliet werd automatisch slaaf of slavin van de Farao. De Farao waande zich de eigenaar van het volk en dacht er naar eigen believen mee om te kunnen gaan. Zo dacht hij zich ongestraft aan het volk van God te kunnen vergrijpen. Wat een vergissing! Ooit had de Here God het volk onder grote moeite doen geboren worden. Sara noch Rebecca konden kinderen krijgen dan door een bovennatuurlijke tussenkomst van de Here. God heeft de geboorten van Izaak en Jacob op een bijzondere wijze mogelijk gemaakt. God noemt Israël dan ook terecht: Mijn zoon, Mijn eerstgeboren zoon (Ex. 4 :22). De term eerstgeborene houdt meer in dan een rangtelwoord. David wordt in Ps. 89 :28 eerst- geborene genoemd, terwijl hij niet bepaald de eerste uit het gezin is. Het mag inhouden dat alle voorrechten van een eerstgeborene hem ten deel vallen. Eerstgeborene duidt op de belangrijkste plaats.
Israël, Gods oogappel
Zoals ouders blij zijn met hun kind dat geboren is en het met liefde en aandacht omringen, zo geldt dat ook voor de verhouding tussen de Here God en zijn zoon Israël. Maar wat gebeurt er nu? De Farao heeft Gods zoon zich toegeëigend. Niet om er voor te zorgen, maar om hem uit te buiten, om er misbruik van te maken en hem te mishandelen. Zoals we dat vaak in de krant kunnen lezen over een ontvoerd kind, dat dan in de prostitutie en de pornoindustrie terecht komt. Zoiets raakt je in het diepste van je ziel. Ook de Here God wordt hier intens door geraakt. De Farao heeft als het ware Zijn kind onteigend om er op een afschuwelijke manier misbruik van te maken. Gods oogappel leeft voortdurend in gevaar.
Het ingrijpen van God
God wil een einde maken aan de verschrikkelijke toestand en zendt Mozes met een boodschap naar de Farao: "Israël is Mijn eerstgeboren zoon, daar- om zeg Ik u: Laat Mijn zoon gaan opdat hij Mij diene". Dat is wat anders dan de Farao dienen. Wij proeven in deze boodschap aan Farao een goddelijke emotie van liefde en ontferming. De profeten gebruiken ook vaak treffende beelden om de relatie van de Here God tot Zijn volk aan te duiden: "Toen Israël een kind was, heb ik het liefgehad en uit Egypte heb ik Mijn zoon geroepen".
In Hosea 11:1-4 zien we hoe God Zijn kind heeft leren lopen, het in de armen nam, het te eten gaf en met koorden der liefde naar zich toe trok. De apostel Paulus bevestigt Gods liefde voor Zijn volk nog eens in Romeinen 9:4 " Hunner is de aanneming tot zonen".
Hierom wordt Mozes met de opdracht van God tot de Farao gezonden.
De reactie van Farao
De Farao wil niet luisteren. Hij wilde het volk niet laten gaan en niet meer afstaan aan de rechtmatige eigenaar, waarmee hij God diep in het hart heeft getroffen. Hiermee komt de zaak op scherp te staan en wordt het Oudtestamentische principe van "oog om oog en tand om tand" als het ware in werking gesteld. Zoiets doet God niet zomaar. De Farao heeft zich vergrepen aan Gods zoon. Hij misbruikt Gods oogappel en daarom moet Mozes tegen hem zeggen: Als je weigert Gods eerstgeboren zoon te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden (Ex. 4:23). Hierop loopt de Here vooruit op wat er in de tiende plaag gaat gebeuren.
God blijft Zijn volk getrouw
Hosea liet ons zien dat God Zijn volk opvoedt. We zien dat Israël niet altijd op het goede pad blijft en toch maakt dit niet een einde aan Gods vaderlijke liefde. Zoals ouders hun kind niet laten vallen, zo ook God niet. De profeten spreken in prachtige beelden van het herstel van de relatie tussen God en Zijn zoon. Jeremia spreekt in hoofdstuk 31 over God die Israël liefheeft met een eeuwige liefde. "Want Ik ben Israël tot een Vader en Efraïm die is Mijn eerstgeborene.
Mijn zoon uit Egypte geroepen
Israël, Gods zoon mag de grote Zoon Jezus Christus voortbrengen. Deze zoon wordt met het hele volk vereenzelvigd. Er is een zeer nauwe band tussen de Zoon en de zoon. Er is een profetenwoord dat in dubbele zin vervuld is. Eén keer voor Israël en één keer voor de Here Jezus zelf. Het betreft de tekst uit Hosea: "Uit Egypte heb ik Mijn zoon geroepen" (Hosea 11:1 en Matth. 2 :15). Paulus bevestigt in de brief aan de Romeinen die nauwe relatie: "En uit hen is wat het vlees betreft, de Christus, die is boven allen, God te prijzen tot in eeuwigheid". Als Abraham geroepen wordt krijgt hij niet alleen de belofte, dat God hem tot een groot volk zal maken, maar dat met hem alle geslachten van de aardbodem gezegend zullen worden (Gen. 12:1-3). Die zegen hebben we in de Here Jezus ontvangen. De dienst en de prediking op de Israëlzondag maakte indruk en daarom wilde ik u daar langs deze weg iets van laten proeven.
Joop Schotanus