Een gangster gered

Feike ter Velde • 77 - 2001/02 • Uitgave: 20
Shadrach Maloka, afkomstig uit de zwarte woonstad Soweto bij Johannesburg in Zuid-Afrika, vertelt hoe zijn leven als verstoten analfabeet en gangster totaal veranderde.

De Kerstdagen van 1947 zal ik nooit vergeten. Het was het jaar waarin ik de Here Jezus ontmoette. Tot die tijd leefde ik diep in het moeras van het verderf. Hoe meer ik het geluk in de wereld zocht, hoe hopelozer ik werd. De duivel kreeg zo de overhand op mij, dat ik alles wat met God te maken had, vervloekte.

Mijn moedertaal is Sotho. De naam, die ik in deze taal kreeg, was 'Monhanoe', dat betekent 'de verstotene'. Die naam stemde vanaf mijn geboorte overeen met mijn levensweg. Of ik nu in de kring van familie of bekenden was of waar dan ook, altijd was ik de verstotene. Geen wonder, dat mijn minderwaardigheid toenam. Ik voelde me overal een buitenstaander.

Toen ik probeerde er achter te komen waarom ik deze naam bij de geboorte had gekregen, vertelde men mij dat mijn moeder als jong meisje nooit haar ouders gehoorzaamde. Zij ging in alles haar eigen weg en viel steeds dieper in de afgrond van de zonde. Uiteindelijk wist ze dat ze moeder zou worden. Haar ouders vroegen haar naar de vader. Zij wees een bepaalde jonge man aan, maar deze ontkende en ging weg. Toen ik geboren werd, noemde men mij, omdat mijn vader mij verloochende, 'de verstotene'. Maar mijn moeder was niet beter. Drie maanden na mijn geboorte heeft zij mij ook verstoten. Ze probeerde mij zelfs te doden. Ik heb noch mijn vader noch mijn moeder gekend. Ook mijn geboortedatum weet ik slechts bij benadering. Nog nooit heb ik mijn verjaardag gevierd.

Ik voelde mij van God en mensen verlaten. Uiteindelijk nam mijn grootmoeder mij in huis. Ook haar invloed kon mij niet voor tragische, zondige wegen bewaren. Ik werd werkelijk een dienaar van de duivel. Tenslotte was ik zo van de duivel bezeten dat ik besloot alleen bij de duivel te willen horen als hij mij bepaalde wereldse genoegens verschafte.

WOEST EN LEDIG
In dezelfde mate waarin ik mij overgaf aan het plezier van de wereld, werd mijn leven woest en leeg. Als ik vandaag naar mijn handen kijk, dan ben ik onuitsprekelijk bedroefd als ik eraan denk, dat ze eens door de duivel werden gebruikt. Wat is er allemaal met deze handen gedaan?

Waar de kans geboden werd, heb ik, samen met mijn vrienden, gestolen. We loerden op mensen die van hun werk kwamen en eisten geld van hen. Als ze weigerden, werden we razend en grepen onze messen. Het was een beestachtig leven.

Wanneer ik in Johannesburg door de straten liep, dan keek ik uit naar een blanke vrouw die alleen was. In een ogenblik griste ik haar handtas weg en ging er vandoor. Al die verschrikkelijke dingen kan ik nauwelijks beschrijven.

Later vond ik werk op een boerderij in Oranje-Vrijstaat. Maar ook hier gebruikte ik mijn handen meer om te stelen dan om te werken. Op de velden heb ik maïs, aardappels en andere dingen gestolen. Van de melk haalde ik de room af. In alle listen en boosheden was ik bedreven. Daarna vond ik werk bij de politie. Ik deed toen alsof ik een braaf man was. Op een dag was ook hier geld verdwenen. Ik zocht gewoon mee. Het geld had ik zo goed verstopt dat niemand het kon ontdekken. Ik herinner mij dat er eens een grote winkel in brand stond. Veel mensen haastten zich de winkelier te helpen. Ik deed alsof ik ook meehielp met het bluswerk maar in werkelijkheid zocht ik naar de la van de kassa. Ik vond die niet, maar wel werd een grote voorraad sigaretten mijn buit.

Ik trachtte mijn geweten te sussen met roken en drinken en begon ook “dagga” te gebruiken, wat in ons land een zeer gevaarlijk verdovend middel is. Door de verbinding met alcohol kreeg ik last van panische angsten. Mijn geweten stompte steeds meer af; ik kon recht niet meer onderscheiden van onrecht. Was er ergens een kracht die mij nog uit het moeras van de zonde kon bevrijden?

KERST 1947
Toen kwam het jaar 1947. Ik was achttien jaar. Dronken liep ik wat rond in de straten van de Maroka-wijk in Soweto. Naar de voorbijgangers riep ik: "Prettige kerstdagen!". De mensen lachten om mijn gedrag. Wat ik aan kleren aan had, hing als flarden om mijn lichaam. Mijn gezicht was bevuild. Toen gebeurde het dat er tijdens die kerstdagen een grote tent werd opgeslagen in onze wijk. Ik dacht dat het een bioscoop of een circus was. Dat waren dingen waarin ik interesse had. Dronken wandelde ik de tent binnen en ging ergens in een hoek zitten. Ik had een spannende film verwacht, maar er kwam heel iets anders dan ik dacht. Men toonde een film over de kruisiging van Jezus. Voor de eerste keer hoorde ik dat Jezus de Zoon van God was en dat Hij voor de zonden van de mensen gestorven is. Toen kwam er een preek waar ik aandachtig naar luisterde. Het was alsof de man alleen tot mij sprak. Hoewel de wereld vol mensen is, heb ik hier ervaren wat het betekent als God ons bij name roept. De woorden uit de Bijbel waren als pijlen die rechtstreeks van God kwamen. De oproep voor de eeuwigheid had mij bereikt.

Even heb ik gedacht dat de man die aan het woord was, inlichtingen over mij moest hebben ingewonnen. Maar dat scheen toch niet waar te zijn, omdat die tent nog maar net daar was aangekomen. Nóg weet ik met welke woorden de preek eindigde: ' Want het loon dat de zonde geeft, is de dood. Maar de genade die God schenkt, is het eeuwige leven in Christus Jezus, onze Here" (Rom 6:23).

Mijn weerstand werd gebroken. Op onverklaarbare wijze raakte dit woord mijn diepste binnenste aan. Voor de eerste keer huilde ik om mijn zonden. Toen de oproep kwam, dat ieder die een stap tot bekering wilde doen maar niet wist hoè dat te doen, achter kon blijven in de tent, bleef ik als vastgenageld zitten.

Toen alle andere mensen de tent hadden verlaten, trokken enkele vrienden mij aan mijn jas. Ze riepen: ''Kom, we gaan weg!" Ik gaf als antwoord: "Deze tent zal ik niet eerder verlaten dan dat ik weet of de God van deze mensen echt bestaat en mij kan helpen". Ze lachten en dreven er de spot mee. Ze zeiden: ''Jij, verstotene, bij jou is het boter aan de gal gesmeerd. Je zonden zijn veel te groot".

Later begreep ik dat het een tent van de Dorothea-Zending was. Toen ik in mijn hoekje achterbleef, kwamen er een paar mannen op mij af. Ze vroegen me vriendelijk: ' Waarom ben je hier nog?'' Ik zei: "Ik wil weten of er voor mij nog vergeving is bij God. Ik ben hopeloos verloren. Kan uw God in mijn leven een wonder doen?" Voor de eerste keer zei men mij de heerlijkste woorden uit de Bijbel: "Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn enig geboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe" (Joh: 3:16).

Hoe kan ik het wonder van het geloof beschrijven? Ik kan het alleen maar aanbidden. Ik hoorde dat de Zoon van God aan het kruis hing. Ik begreep waarom Hij voor mij gebeden heeft: ' Vader vergeef het hun, want zij weten niet wat ze doen-. Dat de liefde van God zo groot is, overweldigde mij. Midden in de tent knielde ik neer en bad het eerste gebed van mijn leven: "Here God, als U mij zo liefhebt, dat U Uw Zoon aan het kruis liet sterven, dan wil ik U mijn hele leven geven". Alle zonden die ik mij herinneren kon, heb ik toen voor de Here hardop beleden. Niets heb ik voor Hem verborgen gehouden. Ik zei tegen de Here Jezus: "U weet dat ik verslaafd ben aan tabak en dagga, bevrijd mij! Ik drink en ik steel, bevrijd mij! U weet, ik leid een onzedelijk leven, bevrijd mij!" Alles, maar dan ook alles heb ik bij het kruis gebracht. Mijn laatste verzuchting was: "Here Jezus, kom nu in mijn hart. Maak mij volledig tot uw eigendom".
Onmogelijk kan ik de vreugde en de vrede uitdrukken die toen in mijn hart kwam.

Van dat uur af begon alles in mijn leven nieuw te worden. Het wonder van de wedergeboorte was geschied.

ALLES NIEUW
Toen ik thuis kwam, zei ik tegen de Here Jezus: "Ik heb nu mijn hele leven aan U overgegeven". Heel vredig viel ik in slaap. De volgende morgen leek het alsof de wereld helemaal veranderd was. De natuur was onbeschrijfelijk mooi. Ik had dit daarvoor nog nooit gezien. Waren dat dezelfde bloemen als gisteren? Was dat dezelfde hemel en dezelfde zon? Zongen de vogels niet heel anders? Ik had mijn God ontdekt! En het grootste wonder was: De zin in roken, drinken en veel andere slechte dingen was totaal verdwenen! Wat voorheen voor mij leven was, zag ik nu alleen maar als vegeteren.

Later kwamen de vrienden. Ze nodigden me uit om mee te gaan stelen. Ik getuigde van Jezus. Mijn vrienden zeiden: "Deze inbeelding zal niet lang duren; Je zult de smaak weer gauw te pakken krijgen". Maar de Here heeft me bewaard. Nooit ben ik meer met mijn oude vrienden meegegaan. Na een week begonnen ze zich te verbazen. Nu hoopten ze dat het niet langer dan een maand zou duren. Maar de Here hielp me verder. Na een maand werden het vele maanden. Het is nu al meer dan veertig jaar geleden dat ik mijn Heiland trouw mag volgen.

Van de mensen van de Dorothea-Zending kreeg ik traktaten en tijdschriften. Ik ging huis-aan-huis in de wijk en vertelde met mijn hele hart welke grote dingen de Here aan mij had gedaan. Velen waren zo geraakt dat ik met hen moest bidden. Mijn vroegere vrienden bespotten mij. Toen alle pogingen mislukten om mij in het zondige leven terug te lokken, noemden zij mij spottend: 'Moruti', de dominee. Uiteindelijk werden ze zo woedend dat ze mij afranselden. Dat gebeurde herhaaldelijk. Ik zei: "Jullie kunnen mijn lichaam stuk slaan, maar mijn ziel is verlost door het bloed van Jezus".

Nadat ik de Here enige tijd in de wijk had gediend, merkte ik aan de onrust die mij beving, als ik aan de ellende van anderen dacht, dat de Here mij in zijn dienst wilde hebben. Na vele gebeden werd mij duidelijk dat ik naar de Dorothea-Zending moest gaan om daar Gods leiding te zoeken. Ik kon lezen noch schrijven. Toch diende ik een verzoek in om een opleiding aan de bijbelschool te mogen volgen. Tot mijn verbazing nam men mij aan. Nooit zal ik het ogenblik vergeten dat ik bij de Dorothea-bijbelschool, dichtbij Pretoria, aankwam. Ik had geen schoenen en geen hemd; Ik had alleen een korte broek aan. Dat ik geen geld had, hoef ik u niet te vertellen. Ik wist alleen dat de Here mij had gezonden en ik vertrouwde Hem volkomen. Hij heeft mij niet teleurgesteld. Hij heeft voor mij in alles voorzien. Al gauw kreeg ik nieuwe kleren cadeau. De kosten voor de bijbelschool-uitrusting werden gedragen door christenen uit Europa, die door de Dorothea-Zending over mij werden geïnformeerd. De Here gaf mij wijsheid en verstand om te studeren.

In korte tijd kon ik lezen en schrijven. Ik leefde alleen naar Gods Woord. Mijn naam veranderde ik in 'Shadrach', wat betekent: 'iemand die jubelend zijn weg gaat'. Spoedig mocht ik meewerken aan het geestelijk front. Overal kon ik getuigen van de grote dingen die de Here gedaan had. Mijn kennis nam toe. Ik verkondig het evangelie in negen talen - twee Europese en zeven Afrikaanse talen. Ik kan dus de Here ook in andere landen dienen. Maar de grootste vreugde van mijn leven is altijd als ik verloren zondaars tot de Here Jezus mag brengen.

Want daarom is het Kerst geworden. De Here Jezus kwam om wie verloren is te behouden.

Feike ter Velde

De evangelist Shadrach Maloka is in 1996 overleden. Zijn werk is in alle strijd zeer uitgegroeid en wordt in Zuidelijk Afrika voortgezet binnen de Evangelische Broederkerk. In ons land wordt het werk gesteund door de Stichting 'Shadrach Maloka' (voorheen 'In Zijn Opdracht') adres: Gazelle 8, 1273 GH Huizen. E-mail: st.shadrach.maloka@solcon.net