Een diep geheim

Jan van Barneveld • 82 - 2006/07 • Uitgave: 17
Ergernis en onbegrip
Het heeft de Christenheid tot op vandaag mateloos geërgerd dat het Joodse volk de Here Jezus niet als de gekomen Messias wilde aanvaarden. Geestelijke leiders, vanaf de oude kerkvaders, via Luther tot hedendaagse kerkelijke leiders hebben zich door die ergernis laten verleiden tot antisemitische, of tegenwoordig, tot antizionistische uitspraken. Al vroeg in de kerkgeschiedenis werd de vervangingsleer de theologie die de relatie van de kerk met het Joodse volk bepaalde. Nu zijn er weinig theologen die openlijk verkondigen, dat de kerk de plaats van Israël heeft overgenomen. Maar in de praktijk van de verkondiging en van het kerkelijk leven is er bijna geen zicht op Gods heilshandelen met en door Israël. Op de diepere oorzaak en de achterliggende reden van het feit dat Israël als volk tot op heden Jesjoea Messias niet accepteert is helemaal geen begrip. Dit blijkt uit vragen en opmerkingen, die ook uit kringen van gelovigen die Israël van harte liefhebben komen. Bijvoorbeeld: “Zij hebben Christus verworpen/gekruisigd.” En: “Dit Israël is het nog lang niet.” Of “De Joden moeten eerst de Here Jezus aannemen.” Of: “Om hun zonden gaat het allemaal zo moeizaam met Israël.” Het gaat nu niet om de vraag of deze opmerkingen waar of niet waar zijn. Dat is een andere discussie. Het gaat erom of wij, gelovigen-uit-de-volken, dergelijke opmerkingen mogen plaatsen. En op een diep Bijbels geheim. De Bijbel geeft het antwoord.

Het begin van het patroon
Het geheimenis van de zogenaamde ‘verharding van Israël’ is een patroon dat van Jesaja naar Paulus loopt. Steeds als God grote en machtige dingen gaat openbaren, krijgen profeten een indrukwekkend visioen. Ezechiël viel op zijn gezicht en was zeven dagen van de kaart, toen hij de troonwagen van God zag. Daniël viel sidderend op zijn knieën toen de ‘Man in witte klederen’ aan hem verscheen. Johannes viel als dood aan de voeten van de verheerlijkte Jezus. Paulus viel neer toen het ‘hemelse licht hem omstraalde’ en stond blind op. Al deze godsmannen kregen daarna belangrijke en diepe geestelijke openbaringen. Leest u nu even Jesaja 6. Ook Jesaja krijgt een ongelooflijke ervaring van de heilige God. Hij wordt gereinigd en dan geroepen voor een taak. Welke taak? “Ga, zeg tot dit volk: Hoort aldoor – maar verstaat het niet – en ziet aldoor – maar merkt het niet op. Maak het hart van dit volk vet, maak zijn oren doof en doe zijn ogen dicht kleven, opdat het met zijn ogen niet zie en met zijn oren niet hore en opdat zijn hart niet versta, zodat het zich niet bekere en genezen worde.”
Heel kort gezegd: Jesaja moet zó profeteren en preken, dat Israël blind en doof wordt. Dat deed hij ook: “Bind de getuigenis toe en verzegel de wet onder mijn leerlingen.” Waarom is deze dramatische en tragische boodschap zo belangrijk? Waarom moet Jesaja Israël ‘blind preken’? In de tijd van Jeremia, een kleine 150 jaar later, was het al zover: “Hoort dit toch, gij dwaas en verstandeloos volk, dat ogen heeft zonder te zien en oren zonder te horen” (Jer. 5:21). Als deze zaak zo belangrijk is, zal deze blindheid, dit ‘geheimenis van de verharding’, diepgaand in de Bijbel terugkomen.

Jesaja en de Here Jezus
De Here Jezus sprak tot het Joodse volk ‘in gelijkenissen’. “Zonder gelijkenis zei Hij niets tot hen” (Matt. 13:34). De discipelen waren bijzonder bevoorrecht: “U is het gegeven de geheimenissen van het Koninkrijk der hemelen te kennen, maar hun is dat niet gegeven” (Matt. 13:11).
Waarom toch? Lucas zegt dat nog sterker: “Aan de anderen worden zij gepredikt in gelijkenissen, opdat zij ziende niet zien en horende niet begrijpen” (Luc. 8:10). Let op het woordje ‘opdat’! Is dat eerlijk?
Jesaja preekte Israël blind en doof. De Here Jezus deed daar nog een geestelijke schep bovenop door expres in gelijkenissen, die Hij alleen aan de discipelen uitlegde, te prediken.
Wat zit daar voor een geestelijk geheim achter? Sommigen zijn daar snel mee klaar: ‘Vanwege hun zonden’ is het harde oordeel. Is dat zo? Mogen wij het zo stellen?

Jesaja en Paulus
Paulus heeft diep nagedacht over dit geestelijke geheim. Hij ontdekte nog meer over de ‘verharding van Israël’ bij Jesaja: ”God gaf hen een geest van diepe slaap, ogen om niet te zien, oren om niet te horen” (Jes. 29:10; Rom. 11:8). God Zelf heeft dat gedaan. Waarom? In Zijn genade heeft Israëls God ondanks die ‘verharding’ en ‘diepe slaap’ toch nog een periode van grote genade gegeven. De tijd van de Eerste Gemeente. Maar tenslotte was die genadetijd voorbij. Wanneer was dat? Paulus was in Rome. Hij getuigde van het Evangelie van de Here Jezus tegenover de Joden in Rome. Citaat na citaat uit de Tenach haalde hij aan. Sommigen gaven gehoor aan de boodschap van Paulus. In plaats van blij te zijn citeerde Paulus de kernprofetie uit Jesaja 6: “…opdat zij niet zien met hun ogen en met hun oren niet horen” (Hand. 28:26,27). Toen scheen er een lichtje op dit geheimenis: “Het zij u dan bekend dat dit Heil van God aan de heidenen gezonden is” (28:28). Dus naar ons! In de brief aan de gemeente te Rome gaat Paulus hier dieper op in.
• ‘Door hun val is het Heil tot de heidenen gekomen’ (11:11)
• ‘Hun tekort is rijkdom voor de heidenen’ (11:12)
• ‘Hun verwerping is verzoening van de wereld’ (11:15)
• ‘Zij zijn naar het Evangelie vijanden om uwentwil’ (11:28)
Waarom dus die blindheid en doofheid? Waarom die, zoals eeuwenlang verachtelijk door de kerk gezegd is, ‘verharde Joden’? Voor ons zijn zij gestruikeld. Wij zijn rijk door hun tekort! Voor ons zijn zij ‘vijanden naar het Evangelie’! Daarom is het verkeerd om van ‘die verharde Joden’ te spreken. Daarom is het de fout van de vrienden van Job om te zeggen dat zij ‘zich eerst maar moeten bekeren tot de Here Jezus’. Paulus zegt nog veel meer. Hij spreekt over:
• Hun volheid (11:12)
• Hun aanneming (11:15)
• Gans Israël dat behouden wordt (11:26)
• God zal Zich over hen allen ontfermen (11:32)
• Geliefden (11:28)

Conclusie
Het ‘geheimenis van de verharding’ geeft dus het antwoord op de vraag waarom Israël als natie, tot op heden Messias Jesjoea (nog) niet heeft omhelsd als de Beloofde Verlosser. Waarom niet? “Om uwentwil” zegt Paulus tegen ons. En die andere vragen dan? Wijzen de profeten Israël niet op hun zonden? Paulus zegt: ”Wie zijt gij, dat gij een anders knecht oordeelt?” (Rom. 14:4). Dat zijn zaken tussen God en Zijn volk. Voor ons geldt dat ‘hun tekort’ onze rijkdom in Christus is geworden. Reden te meer om juist nu biddend achter Gods volk te staan en Israël lief te hebben met de liefde van de Here Jezus Messias.

Jan van Barneveld