Dynamisch christen-zijn: toeleven naar volmaaktheid

Ad Kooijmans • 91 - 2015 • Uitgave: 6
Wij zijn geschapen naar Gods beeld (Genesis 1:27). Het is duidelijk dat het beeld Gods Zijn heerlijkheid is. Omdat van Christus gezegd wordt: ‘Deze, de afstraling van Zijn heerlijkheid en de afdruk van Zijn wezen’ (Hebreeën 1:3). Adam en Eva waren dus met die heerlijkheid bekleed en niet naakt, zoals schilderijen van het paradijs ons willen doen geloven. Ze werden naakt en beschaamd door het verlies van die heerlijkheid vanwege de zonde.

Gods scheppingsplan scheen verwoest, maar God kan niet falen. Daarom zond Hij de laatste Adam (1 Korintiërs 15:45), onze Heere Jezus Christus, die de waarachtige weergave was van Zijn beeld: ‘Het Evangelie van de heerlijkheid van Christus, Die het beeld van God is’ (2 Korintiërs 4:4; Kolossenzen 1:15). Hij was als Gods Zoon niet alleen de afstraling van Gods heerlijkheid, maar werd als het vrouwenzaad (Genesis 3:15) Hij ook de Zoon des mensen, die de satan zou vermorzelen en het mensengeslacht terug zou voeren tot de heerlijkheid Gods.

Hij koos de weg van het kruis
De satan trachtte tevergeefs Hem ten val te brengen, zoals hij deed met de eerste Adam, die het God-gecentreerde leven opgaf voor het egocentrische leven. Daarbij deed de satan altijd een beroep op Zijn goddelijke kracht: ‘Als Gij de Zoon van God zijt’ (Matteüs 4:3-7; 27:42-43). Hij kwam niet van het kruis af, maar bezegelde Zijn dienst met de triomfkreet “Het is volbracht!” (Johannes 19:30).
Van het begin van Zijn dienst af koos Hij de weg van het kruis, tegen het bedrog van de satan in (Matteüs 4:8-10). Hij leefde altijd wat Hij leerde: ‘Want wat baat het een mens, als hij heel de wereld wint en aan zijn ziel schade lijdt? Of wat zal een mens geven als losprijs voor zijn ziel?’ (Matteüs 16:26). Hij stierf als mens, maar door Zijn goddelijke kracht verrees Hij, zoals Hij had voorzegd: ‘Daarom heeft de Vader Mij lief, omdat Ik Mijn leven geef om het opnieuw te nemen. Niemand neemt het Mij af, maar Ik geef het uit Mijzelf; Ik heb macht het te geven, en heb macht het opnieuw te nemen. Dit gebod heb ik van Mijn Vader ontvangen’ (Johannes 10:17-18). Hij bracht leven door de dood heen aan het licht, het waarachtige leven. Wij krijgen deel aan dat leven door wedergeboorte: ‘Hij maakte ons zalig… door het bad van de wedergeboorte’ (Titus 3:5).

Tot volle ontwikkeling komen
De pasgeborene moet zich ontwikkelen tot een volwassen mens. Dat is ook zo met het nieuwe, eeuwige leven. De uiteindelijke bestemming van de gelovige is dat hij gevormd wordt naar het beeld van Gods Zoon: ‘Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij er ook van tevoren toe bestemd om aan het beeld van Zijn Zoon gelijkvormig te zijn’ (Romeinen 8:29). Dat is een ontwikkelingsproces: ‘Wij allen nu, die met onbedekt gezicht de heerlijkheid van de Heere als in een spiegel aanschouwen, worden van gedaante veranderd naar hetzelfde beeld van heerlijkheid tot heerlijkheid, zoals dit door de Geest van de Heere bewerkt wordt’ (2 Korintiërs 3:18).
Dit sterfelijke lichaam belemmert ons om tot volle ontwikkeling te komen: ‘ook wij zelf zuchten in onszelf, in de verwachting tot aanneming tot kinderen (= zonen), namelijk de verlossing van ons lichaam’ (Romeinen 8:23), maar bevrijd van dit aardse lichaam als Hij Zijn gemeente tot zich neemt, zal het proces voltooid worden: ‘wij weten dat, als Hij geopenbaard zal worden, wij Hem gelijk zullen zijn, want we zullen Hem zien zoals Hij is’ (1 Johannes 3:2). De heiligen zijn dan niet naakt, maar bekleed met Gods heerlijkheid: ‘Wanneer Christus geopenbaard zal worden, Die ons leven is, dan zult ook u met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid’ (Kolossenzen 3:4). In Openbaring is die heerlijkheid voorgesteld door witte klederen (Openbaring 4:4; 7:9).

Bekleed u met Christus
Zolang, we hier zijn, moeten we ons telkens weer opnieuw bekleden met Christus (Romeinen 13:14) die ons het nieuwe leven gegeven heeft, dus dat: ‘u met de nieuwe mens bekleed hebt, die vernieuwd wordt tot kennis, overeenkomstig het beeld van Hem Die hem geschapen heeft’ (Kolossenzen 3:10), zodat reeds hier iets van Zijn heerlijkheid van ons kan afstralen: ‘Bekleed u dan, als uitverkorenen van God, heiligen en geliefden, met innige gevoelens van ontferming, vriendelijkheid, nederigheid, zachtmoedigheid en geduld. En doe boven dit alles de liefde aan, die de band van de volmaaktheid is’ (Kolossenzen 3:12-14). De Bijbel noemt dit proces heiligmaking en voorbereiding op Zijn komst: ‘dat Hij uw harten zou versterken om onberispelijk te zijn in heiliging voor het aangezicht van onze God en Vader, bij de komst van onze Heere Jezus Christus met al Zijn heiligen’ (1 Tessalonicenzen 3:13).

Discipline
Heilig betekent eigenlijk afgezonderd, namelijk afgezonderd van de wereld om de Heer toe te behoren. Dat heeft natuurlijk alles te maken met de komst van de Heer, want Hij heeft gezegd: ‘Zalig zijn die slaven die de Heer bij Zijn komst wakend zal vinden’ (Lucas 12:37). Dat houdt in dat we geen statische christenen, maar dynamische christenen moeten zijn.
Een statische christen is iemand die tevreden is met zichzelf in zijn staat van heiliging, maar een dynamische christen is iemand die zich bewust is dat de volmaaktheid hier niet is, maar dat we er wel naar toe moeten leven; het is iemand onder de discipline van Christus.
In Matteüs 28:19 geeft de NBG de grondtekst duidelijker weer dan de HSV. Daar staat namelijk: ‘maakt al de volken mijn discipelen.’ Een discipel is iemand onder discipline. Als we over discipline spreken, beschouwen velen dat als wettisch. Let op wat Paulus zegt: ‘Voor hen die zonder wet zijn, ben ik geworden als zonder de wet (van Mozes) – hoewel niet zonder de wet van God, want ik sta onder de wet van Christus’ (1 Korintiërs 9:21).
De principes van Gods wet zijn nooit veranderd, maar we worden verlost van de vloek van de wet door het bloed van Christus. In het Nieuwe Testament geldt de wet van Christus (Galaten 6:2). Het is de koninklijke wet (Jakobus 2:8), dat is de volmaakte wet (Jakobus 1:25), namelijk de wet der vrijheid (Jakobus 2:12), de wet van de Geest des levens in Christus (Romeinen 8:2), die door de Heer is uitgedrukt in de wet der liefde (Matteüs 22:36-40; Johannes 13:35). Die liefde wordt uitgedrukt in het houden van Zijn geboden (Johannes 14:21).

Gods bedoeling met de gemeente
Heiliging en de komst des Heren behoren dus bij elkaar. 1 Johannes 3:2 gaat over de komst des Heren. Het logische gevolg in vers 3 is: ‘En ieder die deze hoop op Hem heeft, reinigt zich zoals Hij rein is.’ In 2 Korintiërs 5:9-10 lezen we: ‘We stellen er een eer in… Hem welbehaaglijk te zijn, want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden.’ In 1 Tessalonicenzen 3:13 hebben we gezien wat God van ons verwacht: onberispelijk te zijn in heiliging bij de komst des Heren. In Hebreeën 10:24-25 gaat het over de onderlinge samenkomsten om die te gebruiken tot opbouw en bemoediging met het oog op de naderende dag des Heren. Dat is heel iets anders dan wat ik eens een broeder hoorde zeggen: “Waarom komt de Heer niet nu; dan zijn we van de ellende af.” Dat markeert de statische christen, die niet beseft dat de Heer ons tijd geeft om te groeien in heiligheid.
Paulus zegt wat des Heren bedoeling is met Zijn gemeente: ‘dat Hij haar in heerlijkheid voor zich zou plaatsen, een gemeente zonder smet of rimpel of iets dergelijks, maar dat zij heilig en smetteloos zou zijn’ (Efeziërs 5:27). De Heer voorziet wat nodig is voor die ontwikkeling. Het is aan ons om daarvan gebruik te maken. Paulus herinnert de Korintiërs hieraan: ‘zodat het u aan geen genadegave ontbreekt, terwijl u de openbaring van onze Here Jezus Christus verwacht’ (1 Korintiërs 1:7).

Hunkering
Dat betekent natuurlijk niet dat we niet zouden verlangen naar de komst van de Heer. Daar leven we immers naartoe, op grond van ‘ons burgerschap in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten, namelijk de Heere Jezus Christus, Die ons vernederd lichaam veranderen zal, zodat het gelijkvormig wordt aan Zijn verheerlijkt lichaam’ (Filippenzen 3:20-21).
Onze verwachting moet niet zijn de uitdrukking van een klacht, maar van een hunkering om met onze Heer verenigd te worden. Immers, de Geest en de bruid zeggen: Kom! (Openbaring 22:17). Hij Die van deze dingen getuigt, zegt: Ja, Ik kom spoedig. Amen. Ja, kom, Heere Jezus! (Openbaring 22:20).

Ad Kooijmans