Duikboot, Dachau, Dominee en daarna
“Als we bij het begin van de Jodenvervolging maar gezien hadden dat het de Here Jezus was die vervolgd en vermoord werd als ‘de minste van deze onze broeders’, als we Hem maar trouw gebleven waren en aan Gods Woord vastgehouden hadden, dan zou God aan onze kant gestaan hebben, en dan zou het allemaal heel anders gegaan zijn. Als we zelf maar bereid waren geweest om voor Christus te lijden en te sterven, dan zou het aantal Joodse slachtoffers misschien maar zo’n tienduizend geweest zijn”.
"Bemoeien jullie je maar met de kerk, dan zal ik wel voor het Duitse volk zorgen", zei Hitler in 1934 tijdens een gesprek met Duitse predikanten. Ook Martin Niemöller was daarbij. Maar hij nam geen genoegen met een rol voor de kerk die beperkt bleef tot de zondagse eredienst. "U zegt dat u wel voor het Duitse volk zult zorgen, maar wij, als christenen en predikanten, hebben ook onze verantwoordelijkheid tegenover ons volk. Die is ons door God toevertrouwd, en niemand kan ons deze taak afnemen. Wij prediken het kruis van Jezus Christus, en niet het hakenkruis, en we verzetten ons tegen de maatregelen die tegen de Kerk worden genomen".
Martin Niemöller wordt op 14 januari 1892 geboren in een predikantsgezin. Zijn vader was eerst predikant in Lippstadt en later in Elberfeld. Martins besluit om te gaan varen staat al in zijn jongensjaren vast. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wordt hij geplaatst bij de onderzeedienst. In 1916 wordt hij tweede officier op een duikboot en in 1918 krijgt hij zelf het bevel over een duikboot. In het laatste oorlogsjaar maakt hij een bijzondere redding mee. Hij moet met zijn schip door de Straat van Otranto varen, vlakbij Italië. Dit gedeelte is bezaaid met mijnenvelden. Hij neemt zijn maatregelen om er zo goed mogelijk doorheen te komen, maar als het ochtend is, denkt hij dat hij er nog steeds doorheen moet. Dan blijkt echter dat hij er al door gevaren is! Een oude zeemansspreuk komt hem dan te binnen: 'God verlaat de brave zeeman niet, maar sturen moet hij zélf'. Maar wie heeft hier eigenlijk gestuurd? Later zal hij zeggen: "Vanaf dat ogenblik wist ik zeker dat er nog een taak op me wachtte. Waarom zou God anders hier Zelf het roer in handen genomen hebben".
Tijdens de laatste oorlogsdagen staat hij met zijn eerste officier op de brug te praten over wat ze na de oorlog zullen gaan doen. Hij zegt dan impulsief: "Dan word ik predikant". En zo is het ook gegaan. Na een mislukte poging om boer te worden, gaat hij theologie studeren. Na zijn studie wordt hij eerst directeur van de Inwendige Zending (Innere Mission) en op 28 juni 1931 doet hij intrede als predikant van de gemeente in Dahlem, een voorstadje van Berlijn.
Vanuit Dahlem maakt hij de machtsovername van Hitler in 1933 mee. Eerst denkt hij nog dat Hitler het goed meent met de Kerk, maar langzaam maar zeker gaan zijn ogen open en gaat hij op de bres staan voor het behoud van de ware Kerk. Zo ontstaat de Belijdende Kerk (Bekennende Kirche). In 1936 schrijft hij samen met andere predikanten een memo aan Hitler. Op moedige wijze roepen ze Hitler ter verantwoording: 'In het Nationaal-socialisme gaat het om de verheerlijking van de Arische mens, en van Hitler, maar in Gods Woord wordt gesproken over zonde en de noodzaak van het kruis van Christus en bekering. In tegenstelling tot het antisemitisme dat het Nationaal-socialisme predikt, gaat het in de Bijbel om het gebod om God en je naaste lief te hebben'.
De gevolgen laten niet lang op zich wachten. Hitler noemt hem 'één van de meest extreme leden van de Bekennende Kirche', en in 1937 wordt hij 'als persoonlijk gevangene' van Hitler gearresteerd en berecht. Voordat zijn proces begint, heeft hij één van de meest bemoedigende ervaringen van zijn leven. Wanneer zijn gevangenbewaarder hem naar de rechtszaal brengt waar het proces zal plaatsvinden, hoort hij ineens zachtjes de woorden van Spreuken 18:10: 'De Naam des Heren is een sterke toren; de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar'. Telkens en telkens weer herhaald, terwijl ze de lange trap naar de rechtszaal oplopen. Hij begrijpt eerst niet waar de woorden vandaan komen, maar dan beseft hij dat het zijn cipier is, die deze woorden steeds op zachte toon herhaalt, totdat ze bij de rechtszaal zijn aangekomen. Niemöller laat niet blijken dat hij deze woorden hoort, om zijn cipier niet in de problemen te brengen. Maar zijn angst is verdwenen. Hij voelt zich kalm en vertrouwt volkomen op God.
Bijna 8 jaar zit Martin Niemöller gevangen totdat hij in 1945 door de Geallieerde troepen uit het concentratiekamp Dachau bevrijd wordt. Al die jaren wordt er in zijn gemeente iedere dag een bidstond voor hem gehouden en voor zijn vrouw en kinderen gezorgd. Zijn strijd voor het behoud van de ware Kerk van Christus in Hitler-Duitsland heeft hem jaren van lijden gekost.
Maar ook na de oorlog is zijn strijd niet afgelopen. Nadat hij bevrijd is uit Dachau houdt hij vele spreekbeurten in binnen- en buitenland. Hij legt er de nadruk op dat christenen in Duitsland een grotere verantwoordelijkheid tegenover God hebben gedragen - en dus ook groter schuld - dan het Nationaal-socialisme, de SS en de Gestapo. Omdat zij Gods, Woord kenden en hun stem niet hebben verheven tegen de verdrukking van onschuldige mensen. Ze bleven volkomen apathisch bij de arrestatie van de Joden, en hadden niet de moed om het voor hen op te nemen. In een preek in 1945 zegt hij: "Als we bij het begin van de Jodenvervolging maar gezien hadden dat het de Here Jezus was die vervolgd en vermoord werd als ‘de minste van deze onze broeders', als we Hem maar trouw gebleven waren en aan Gods Woord vastgehouden hadden, dan zou God aan onze kant gestaan hebben, en dan zou het allemaal heel anders gegaan zijn. Als we zelf maar bereid waren geweest om voor Christus te lijden en te sterven, dan zou het aantal Joodse slachtoffers misschien maar zo'n tienduizend geweest zijn".
Hij heeft tot aan het eind van zijn leven zijn stem laten horen voor de verdrukten. Het werd hem niet altijd in dank afgenomen, maar hij heeft gehandeld uit diepe liefde voor God en uit gehoorzaamheid aan Christus. In één van de laatste interviews die hij gegeven heeft in 1980 bindt hij de lezers een levend persoonlijk geloof op het hart: "Ik vind dat de kerk er weer voor moet zorgen dat de gemeente begrijpt wat geloof is en dat ze uit dat geloof lééft. Want geloof is niet iets waar je over spreken kunt zonder het te doen. Geloven en werken zijn even belangrijk. 'Wat zou Jezus ervan zeggen?' blijft voor mij de vraag tot mijn laatste dag". Die dag breekt aan op 6 maart 1984 als hij sterft, tot het laatst toe helder van geest. Het getuigenis van zijn leven met Woord en daad in dienst van zijn Heer en zijn Kerk is ons allen ten voorbeeld!
Marianne Glashouwer-van der Lugt
"Bemoeien jullie je maar met de kerk, dan zal ik wel voor het Duitse volk zorgen", zei Hitler in 1934 tijdens een gesprek met Duitse predikanten. Ook Martin Niemöller was daarbij. Maar hij nam geen genoegen met een rol voor de kerk die beperkt bleef tot de zondagse eredienst. "U zegt dat u wel voor het Duitse volk zult zorgen, maar wij, als christenen en predikanten, hebben ook onze verantwoordelijkheid tegenover ons volk. Die is ons door God toevertrouwd, en niemand kan ons deze taak afnemen. Wij prediken het kruis van Jezus Christus, en niet het hakenkruis, en we verzetten ons tegen de maatregelen die tegen de Kerk worden genomen".
Martin Niemöller wordt op 14 januari 1892 geboren in een predikantsgezin. Zijn vader was eerst predikant in Lippstadt en later in Elberfeld. Martins besluit om te gaan varen staat al in zijn jongensjaren vast. Bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog wordt hij geplaatst bij de onderzeedienst. In 1916 wordt hij tweede officier op een duikboot en in 1918 krijgt hij zelf het bevel over een duikboot. In het laatste oorlogsjaar maakt hij een bijzondere redding mee. Hij moet met zijn schip door de Straat van Otranto varen, vlakbij Italië. Dit gedeelte is bezaaid met mijnenvelden. Hij neemt zijn maatregelen om er zo goed mogelijk doorheen te komen, maar als het ochtend is, denkt hij dat hij er nog steeds doorheen moet. Dan blijkt echter dat hij er al door gevaren is! Een oude zeemansspreuk komt hem dan te binnen: 'God verlaat de brave zeeman niet, maar sturen moet hij zélf'. Maar wie heeft hier eigenlijk gestuurd? Later zal hij zeggen: "Vanaf dat ogenblik wist ik zeker dat er nog een taak op me wachtte. Waarom zou God anders hier Zelf het roer in handen genomen hebben".
Tijdens de laatste oorlogsdagen staat hij met zijn eerste officier op de brug te praten over wat ze na de oorlog zullen gaan doen. Hij zegt dan impulsief: "Dan word ik predikant". En zo is het ook gegaan. Na een mislukte poging om boer te worden, gaat hij theologie studeren. Na zijn studie wordt hij eerst directeur van de Inwendige Zending (Innere Mission) en op 28 juni 1931 doet hij intrede als predikant van de gemeente in Dahlem, een voorstadje van Berlijn.
Vanuit Dahlem maakt hij de machtsovername van Hitler in 1933 mee. Eerst denkt hij nog dat Hitler het goed meent met de Kerk, maar langzaam maar zeker gaan zijn ogen open en gaat hij op de bres staan voor het behoud van de ware Kerk. Zo ontstaat de Belijdende Kerk (Bekennende Kirche). In 1936 schrijft hij samen met andere predikanten een memo aan Hitler. Op moedige wijze roepen ze Hitler ter verantwoording: 'In het Nationaal-socialisme gaat het om de verheerlijking van de Arische mens, en van Hitler, maar in Gods Woord wordt gesproken over zonde en de noodzaak van het kruis van Christus en bekering. In tegenstelling tot het antisemitisme dat het Nationaal-socialisme predikt, gaat het in de Bijbel om het gebod om God en je naaste lief te hebben'.
De gevolgen laten niet lang op zich wachten. Hitler noemt hem 'één van de meest extreme leden van de Bekennende Kirche', en in 1937 wordt hij 'als persoonlijk gevangene' van Hitler gearresteerd en berecht. Voordat zijn proces begint, heeft hij één van de meest bemoedigende ervaringen van zijn leven. Wanneer zijn gevangenbewaarder hem naar de rechtszaal brengt waar het proces zal plaatsvinden, hoort hij ineens zachtjes de woorden van Spreuken 18:10: 'De Naam des Heren is een sterke toren; de rechtvaardige ijlt daarheen en is onaantastbaar'. Telkens en telkens weer herhaald, terwijl ze de lange trap naar de rechtszaal oplopen. Hij begrijpt eerst niet waar de woorden vandaan komen, maar dan beseft hij dat het zijn cipier is, die deze woorden steeds op zachte toon herhaalt, totdat ze bij de rechtszaal zijn aangekomen. Niemöller laat niet blijken dat hij deze woorden hoort, om zijn cipier niet in de problemen te brengen. Maar zijn angst is verdwenen. Hij voelt zich kalm en vertrouwt volkomen op God.
Bijna 8 jaar zit Martin Niemöller gevangen totdat hij in 1945 door de Geallieerde troepen uit het concentratiekamp Dachau bevrijd wordt. Al die jaren wordt er in zijn gemeente iedere dag een bidstond voor hem gehouden en voor zijn vrouw en kinderen gezorgd. Zijn strijd voor het behoud van de ware Kerk van Christus in Hitler-Duitsland heeft hem jaren van lijden gekost.
Maar ook na de oorlog is zijn strijd niet afgelopen. Nadat hij bevrijd is uit Dachau houdt hij vele spreekbeurten in binnen- en buitenland. Hij legt er de nadruk op dat christenen in Duitsland een grotere verantwoordelijkheid tegenover God hebben gedragen - en dus ook groter schuld - dan het Nationaal-socialisme, de SS en de Gestapo. Omdat zij Gods, Woord kenden en hun stem niet hebben verheven tegen de verdrukking van onschuldige mensen. Ze bleven volkomen apathisch bij de arrestatie van de Joden, en hadden niet de moed om het voor hen op te nemen. In een preek in 1945 zegt hij: "Als we bij het begin van de Jodenvervolging maar gezien hadden dat het de Here Jezus was die vervolgd en vermoord werd als ‘de minste van deze onze broeders', als we Hem maar trouw gebleven waren en aan Gods Woord vastgehouden hadden, dan zou God aan onze kant gestaan hebben, en dan zou het allemaal heel anders gegaan zijn. Als we zelf maar bereid waren geweest om voor Christus te lijden en te sterven, dan zou het aantal Joodse slachtoffers misschien maar zo'n tienduizend geweest zijn".
Hij heeft tot aan het eind van zijn leven zijn stem laten horen voor de verdrukten. Het werd hem niet altijd in dank afgenomen, maar hij heeft gehandeld uit diepe liefde voor God en uit gehoorzaamheid aan Christus. In één van de laatste interviews die hij gegeven heeft in 1980 bindt hij de lezers een levend persoonlijk geloof op het hart: "Ik vind dat de kerk er weer voor moet zorgen dat de gemeente begrijpt wat geloof is en dat ze uit dat geloof lééft. Want geloof is niet iets waar je over spreken kunt zonder het te doen. Geloven en werken zijn even belangrijk. 'Wat zou Jezus ervan zeggen?' blijft voor mij de vraag tot mijn laatste dag". Die dag breekt aan op 6 maart 1984 als hij sterft, tot het laatst toe helder van geest. Het getuigenis van zijn leven met Woord en daad in dienst van zijn Heer en zijn Kerk is ons allen ten voorbeeld!
Marianne Glashouwer-van der Lugt