De wil tot de dood of... tot het leven

Herman J. Hegger • 77 - 2001/02 • Uitgave: 3
Het was 5 juni 1944. Die avond had ik in het kader van een parochie-retraite mij nogal duidelijk tegen de Duitse bezetter gekeerd. Waarom? Ik weet het niet meer. Misschien wilde ik eens een keer een bravourestukje opvoeren. Maar na afloop begon ik bang te worden. Want ik was helemaal geen held. Als een pro-Duitser eens mijn preek had beluisterd…

Ik logeerde in een nonnenklooster. De vleugel waarin mijn kamer lag, was voor het grootste gedeelte door de 'Wehrmacht' in beslag genomen. Vroeg in de morgen schrok ik wakker vanwege een enorm gestommel boven mij. Mijn eerste gedachte: nu komen ze me arresteren. Maar direct daarop de tweede gedachte: dat kan niet want daar maken ze zoveel lawaai niet voor. Later op de dag hoorden we via de Engelse radio dat de geallieerden in Normandië waren geland. Dat was dus de reden van hun overhaaste aftocht. De herinnering daaraan bracht mij tot de volgende overpeinzing.

EEN BEETJE GRIEZELEN?
Denk je eens even in dat je voor een vuurpeloton staat. Durf je dat? Heel concreet? Zie je die kleine mondingen van de lopen? Uit die donkere rondingen zullen aanstonds de kogels komen. Welke kogel zal het eerst je hart, je hoofd bereiken?

Zie je de zoekende beweging van de geweren? Die ogen van hen die je gaan fusilleren? Zie je hoe ze je op de korrel nemen? Zie je hoe ze mikken op je hart, op je hoofd? Nu zijn ze tot rust gekomen. Nu hebben ze hun doel gevonden. Nu wachten ze nog slechts op het bevel 'Vuur!'

Uit de strakke houding van de commandant, uit de besliste opstelling van het peloton, uit de gerichtheid van de geweren spreekt de vaste wil om je te doden. Daar op enkele meters afstand, daar achter die lopen, daar waar ze hun handen aan de trekker houden, daar liggen de kogels te wachten om zo aanstonds in je lichaam binnen te dringen. Dan zullen ze je leven in duizend stukjes uiteen doen spatten. Dan zullen ze de lichten in je lichaam doven.

En achter dat hele gebeuren staat het onherroepelijke besluit: jij moet dood! Ze willen dat jij er niet meer bent. Jij moet weg. Jij moet als een stuk vuil geruimd worden. Achter die geweren staat de wil om jou te vernietigen, te vertrappen. Achter dat alles staat de haat.

Velen hebben tijdens de Duitse bezetting voor zo'n vuurpeloton gestaan. Niet ver van Velp is er in het bos een gedenkteken met de namen van hen die daar zijn geëxecuteerd. Voornamelijk jonge mensen. Ik ga daar vaak naar toe. Dan probeer ik in mijn fantasie de jaren, de uren, minuten en seconden terug te draaien tot op dat laatste moment, vóór het moordende salvo. Wat ging er toen door die verzetsstrijders heen?

DE WIL TOT LEVEN EN LIEFDE
Er is een wil tot de dood. Die borrelt op uit de hel. Dat is de wil van de vorst van de duisternis. Maar er is een andere wil. De wil tot het leven. De wil tot de liefde. Die wil wordt geboren uit God die van Zichzelf zegt dat Hij liefde is. De Liefde met een hoofdletter. De Liefde die staat te flonkeren in een gouden eeuwige gloed.

Klinkt dat niet een beetje romantisch? Is dat niet een betoverende kleurrijke zeepbel die meteen uiteenspat als je er naar grijpt? Nee! Die Liefde heeft God schriftelijk laten vastleggen. Bijna als in een notariële akte. In de Heilige Schrift.

Daarin kunt u lezen van die wil van God die op u, op uw hart, is gericht. Niet om u te doden, maar om u op te wekken tot een nieuw, een onvergankelijk leven, in Hem. God wil Zich verlustigen in jouw bestaan. In jou als een brokje geluk in Zijn overheerlijke schepping waar het ene wonder speelt met het andere.

IK GETUIG VAN DE LIEFDE
In onze tijd willen velen niet meer naar boeken worden verwezen, ook niet naar het Boek der boeken. Ze willen ervaring. Ze zoeken beleving. Ze vragen in de eerste plaats naar echtheid. Ze willen je in de ogen kijken. En als dat niet kan, willen ze tussen de regels door van wat je schrijft, proeven of je het oprecht meent. Ze willen niet luisteren naar iemand die alleen maar een bekend verhaal opdreunt of oude stokpaardjes berijdt.
Daarom:
Ik heb die Liefde, die wil tot het leven, zelf gezien. Ik heb het dus niet van horen zeggen. In zekere zin toch ook weer wel. Ik heb het vernomen van Iemand die dat Boek doorademd heeft. Dat is de Heilige Geest van God. Die heeft mij uit dat Boek de centrale figuur doen oprijzen. Dat is Jezus Christus. De Zoon van God die verrees uit de doden. Om ook ons te doen opstaan uit het graf van onze (dodelijke) ik-zucht die kan uitgroeien tot haat, tot de wil om te vernietigen. Hij wil ons opnemen in zijn eigen goddelijke leven. Het leven van de Liefde.

Ik heb deze Zoon van God innerlijk aanschouwd. Ik leef uit zijn heerlijkheid en liefde. En ik blijf van die Liefde getuigen. Ondanks de rampen die de wereld, ook Nederland, treffen. Ondanks de duizenden, ook kinderen, die dagelijks sterven van de honger. Ondanks de stank van lichamen die in ziekten wegrotten. Ondanks de misdaden waar mensen zich aan schuldig maken. Ondanks de haat, de vunzigheid, de verkrachting en het wurgen van weerlozen. Hoe ik daartoe in staat ben? Vanwege mijn geloof. Maar dan een geloof dat niet bestaat in het kille aannemen van waarheden die je niet begrijpt. Maar een geloof dat de Liefde en het Leven heeft gezien en nog steeds ziet. U begrijpt dat ik dit in dit stukje niet verder kan uitwerken. Maar een getuige moet naam en voornamen noemen. Een anonieme getuige is een innerlijke tegenspraak. Vandaar hier mijn naam:
Herman. J. Hegger

P.S.: Het is beter dat u over deze dingen doorpraat met iemand in uw omgeving. Bovendien, ik ben namelijk al 85. En er zijn genoeg jongeren die net als ik graag willen getuigen van de Liefde,
het Leven en het Licht.