De werker in Gods wijngaard (3)
De arbeider en zijn werkterrein
Als een werker zich door God geroepen weet, op Hem gericht blijft en bovendien ernst maakt met de nodige vereisten in zijn persoonlijk leven (zie deel 1 en 2), zit hij op het goede spoor. Maar de arbeider moet ook zijn werkterrein verkennen, weten hoe hij het werk moet aanpakken en wat hij precies wil bereiken. Wie geen doel heeft, schiet immers altijd ‘raak’.
Zoals in de vorige delen, willen we opnieuw een drietal aspecten belichten, ditmaal dus in verband met het werkterrein van de dienstknecht.
1. Kennis van het arbeidsveld
Stel dat een bekwame boer met ervaring, door omstandigheden zou moeten verhuizen om elders op een veld aan het werk te gaan. Dan kan hij dat land niet met vrucht bewerken, zonder zich vragen te stellen met betrekking tot de bodemgesteldheid, het klimaat, veel voorkomend onkruid of ongedierte, enz. Als hij gewend is op kleigrond te verbouwen, en nu zal moeten werken op een zandbodem, vraagt dat de nodige aanpassingen. Wat zeer goed op de klei gedijt, zal misschien niet willen opkomen op zandgrond. Anderzijds zal er misschien wel iets te winnen zijn op het nieuwe terrein waaraan vroeger niet te denken viel. Als deze boer zou zeggen: mijn machines zijn uitstekend, mijn poot- en zaaigoed zijn van superieure kwaliteit en aan ervaring ontbreekt het mij niet, dus ik ga op dezelfde wijze aan de slag zoals ik altijd heb gedaan, zal de man toch bedrogen uitkomen.
Toen ik ruim 45 jaar geleden als jongeman uit Nederland in Vlaanderen belandde, had ik geen idee van de reële cultuurverschillen tussen de beide landen. Ik was jong, nog niet lang christen, en ging er met een groot enthousiasme op uit om mensen het Evangelie te brengen. Door mijn jeugdige leeftijd, had ik aanvankelijk wel wat krediet bij de mensen, maar toen ik wat ouder werd, en in feite beter had moeten weten, stuitte mijn rechtlijnige, Hollandse benadering soms op verzet. Ik was dan geneigd deze reactie te interpreteren als een weerzin tegen Christus en Zijn woord. Soms was dat ook zo. Maar het kwam ook voor dat er kortsluiting ontstond, doordat ik eenvoudig onvoldoende begrip had van de achtergronden van de Vlaming. Ik begreep nauwelijks iets van zijn manier van communiceren en zijn opvattingen over normen en waarden. Ik hanteerde, zonder dit te beseffen, niet alleen Gods Woord als maatstaf, maar mijn persoonlijkheid en culturele achtergrond spraken dan ook een danig woordje mee. Dit gebrek aan inlevingsvermogen en fijngevoeligheid heeft de bloei van het werk niet alleen soms verhinderd, maar ook mensen onnodig pijn gedaan en in verwarring gebracht, waardoor mijn bediening in zekere zin zelfs in gevaar werd gebracht.
Goede bedoelingen
Het is duidelijk dat ik in die tijd onvoldoende inzicht had in de aard van het werk en dat ik ook de mensen niet echt begreep, met wie ik het Evangelie en het leven met God toch oprecht wilde delen. Enthousiasme en goede bedoelingen bleken niet toereikend om bevredigend te kunnen functioneren. Een positie als stagiair, waarin ik geleidelijk aan vertrouwd had kunnen raken met het werk en de mensen om mij heen, was toen ongetwijfeld de beste weg geweest. Nu liep ik het pad, waarop ik door schade en schande leren moest, maar dit dus ook ten koste van anderen en de voortgang van het werk. Ik pleit er nu dan ook voor, onervaren werkers niet te ‘droppen’ op het zendingsveld, maar ze de kans te bieden het werk te leren kennen, onder leiding van een ervaren iemand, die met wijsheid en geduld kan voorgaan en bijsturen; een relatie, zoals die van Paulus en Timotheüs, die voor elkaar en voor het werk tot zegen was (Zie hierbij: Handelingen 16:1-3; 1 Korinthe 4:17; 16:10-11; Filippenzen 1:1; 2:19-20; 1 Timotheüs 1:2, 18-19; 2 Timotheüs 1:3-6; 3:10).
Het werk in Gods wijngaard is een prachtige bediening, maar het is te veelomvattend, te specifiek, te onvoorspelbaar, om er zonder degelijke voorbereiding en te onafhankelijk aan de slag te gaan. God kent onze harten en weet ons, als geen ander, te vormen en uiteindelijk toch bekwaam te maken. Daarbij laat Hij zelfs tekortkomingen en onze domme fouten meewerken ten goede. Hij komt met ons en met het werk tot Zijn doel, niet dankzij ons, maar ondanks ons. Dat is een geruststellende gedachte!
2. De juiste werkwijze
Als de boer inzicht heeft verkregen in de toestand van het veld dat hij bewerken moet, kan hij ook op de juiste wijze het werk ter hand nemen. Jesaja 28:23-29 laat ons op beeldende wijze zien hoe God zelfs de landlieden onderwijst, zodat ze op de juiste wijze te werk kunnen gaan. Zo biedt God ook de werkers inzicht, wat betreft hun werk op het zendingsveld. Paulus zei: “onze bekwaamheid is Gods werk!” (2 Korinthe 3:5) En aan Timotheüs schreef hij: “De Here zal u in alles inzicht geven” (2 Timotheüs 2:7).
Welke zaken zijn nu wezenlijk om na de arbeid te kunnen zeggen: Wij hebben slechts (!) gedaan wat wij moesten doen? (Lukas 17:10) Hierover is veel te zeggen; toch staan we hier slechts bij één ding stil: De ware werker ‘zaait’ Christus!
Als een boer een tarweoogst voor ogen heeft, moet hij geen maïs planten of onkruid zaaien. Wat een mens zaait, zal hij immers ook oogsten (Galaten 6:7). Een werker op Gods akker kan zich nooit genoeg voor ogen houden dat hij maar één soort zaad te zaaien heeft, namelijk de gekruisigde Christus! Paulus zei: ‘Ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd’ (1 Korinthe 2:2). Hém verkondigen wij, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn (Kolossenzen 1:28). Paulus doorstond ‘opnieuw weeën’, totdat Christus gestalte zou krijgen in de mensen, die hij met het evangelie bereikt had (Galaten 4:19). Wie Christus niet kent, mist het leven en ligt onder de boosheid van God (Johannes 3:36). Maar wie tot het geloof in Hem gekomen is, maar niet of nauwelijks verandert, mist ook zijn bestemming. God wil immers dat hij op Zijn Zoon gaat lijken (Romeinen 8:29). Daarom is ware prediking, ook in de gemeente van de Heer, ‘christocentrische’ prediking!
Exclusieve theologie
Elke werker, die God geroepen heeft, heeft de taak Christus te verheerlijken. Of hij nu als evangelist is uitgezonden of de boekhouding van een zendingsorganisatie bijhoudt, het gaat om Christus. Paulus zei dat hij Christus wilde grootmaken in zijn lichaam, hetzij door zijn leven, hetzij door zijn dood! (Filippenzen 1:20) Wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heer, en onszelf als uw dienaren om Jezus’ wil (2 Korinthe 4:5). Een ware dienstknecht van God predikt dus niet zichzelf, niet zijn kerkgenootschap, niet zijn exclusieve theologie, niet de wet, niet de Geest, niet Gods toorn, geen methodes, genezing of wonderen, geen ‘goede werken’, maar Jezus Christus en Hem alleen.
Gods Woord is daarom voor de dienstknecht zijn leidraad, de lamp voor zijn voet, de bron waaruit hij put en predikt, want het geschreven woord verwijst naar het vleesgeworden Woord. Paulus predikte (in Christus), ‘ál de raad Gods’ (Handelingen 20:27); het getuigenis van Jezus is de geest der profetie! (Openbaring 19:10)
3. Een goede visie op de oogst
Het werk in Gods wijngaard is vaak ‘zwaar werk’. De psalmist schrijft: ’Hij gaat al wenende voort, die de zaadbuidel draagt; voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven. Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien!’ (Psalm 126:5-6). Dit is niet alleen een beeld van de arbeider, in dienst van God, maar ook een sprekend beeld van onze Heer Jezus. Hij werd niet begrepen, gediskwalificeerd, afgewezen, verworpen, bespot, geslagen, gehoond en gekruisigd, maar op de Pinksterdag kwamen er drieduizend mensen tot berouw en inzicht, het begin van de redding van ‘een ontelbare schare’ (Openbaring 7:9).
Een groot kerkgebouw, het ontstaan van een wereldwijde organisatie, de publicatie van vele boeken, het kunnen allemaal middelen zijn, maar we mogen ze niet verwarren met de oogst! De eigenlijke oogst is dat Christus verheerlijkt wordt in de levens van mensen. De landman heeft geploegd, bemest, gezaaid, gewied en ongedierte verjaagd, maar aan de vrucht zelf kon hij niets doen! Het zaad komt op en groeit, zonder dat hij zelf weet hoe (Markus 4:27). Op een dag zal blijken tot wat onze arbeid heeft geleid. Nu werpen we ons brood uit, eens zullen we het vinden, na vele dagen (Prediker 11:1). De dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken (1 Korinthe 3:13).
’Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here’ (1 Korinthe 15:58).
John den Boer
Als een werker zich door God geroepen weet, op Hem gericht blijft en bovendien ernst maakt met de nodige vereisten in zijn persoonlijk leven (zie deel 1 en 2), zit hij op het goede spoor. Maar de arbeider moet ook zijn werkterrein verkennen, weten hoe hij het werk moet aanpakken en wat hij precies wil bereiken. Wie geen doel heeft, schiet immers altijd ‘raak’.
Zoals in de vorige delen, willen we opnieuw een drietal aspecten belichten, ditmaal dus in verband met het werkterrein van de dienstknecht.
1. Kennis van het arbeidsveld
Stel dat een bekwame boer met ervaring, door omstandigheden zou moeten verhuizen om elders op een veld aan het werk te gaan. Dan kan hij dat land niet met vrucht bewerken, zonder zich vragen te stellen met betrekking tot de bodemgesteldheid, het klimaat, veel voorkomend onkruid of ongedierte, enz. Als hij gewend is op kleigrond te verbouwen, en nu zal moeten werken op een zandbodem, vraagt dat de nodige aanpassingen. Wat zeer goed op de klei gedijt, zal misschien niet willen opkomen op zandgrond. Anderzijds zal er misschien wel iets te winnen zijn op het nieuwe terrein waaraan vroeger niet te denken viel. Als deze boer zou zeggen: mijn machines zijn uitstekend, mijn poot- en zaaigoed zijn van superieure kwaliteit en aan ervaring ontbreekt het mij niet, dus ik ga op dezelfde wijze aan de slag zoals ik altijd heb gedaan, zal de man toch bedrogen uitkomen.
Toen ik ruim 45 jaar geleden als jongeman uit Nederland in Vlaanderen belandde, had ik geen idee van de reële cultuurverschillen tussen de beide landen. Ik was jong, nog niet lang christen, en ging er met een groot enthousiasme op uit om mensen het Evangelie te brengen. Door mijn jeugdige leeftijd, had ik aanvankelijk wel wat krediet bij de mensen, maar toen ik wat ouder werd, en in feite beter had moeten weten, stuitte mijn rechtlijnige, Hollandse benadering soms op verzet. Ik was dan geneigd deze reactie te interpreteren als een weerzin tegen Christus en Zijn woord. Soms was dat ook zo. Maar het kwam ook voor dat er kortsluiting ontstond, doordat ik eenvoudig onvoldoende begrip had van de achtergronden van de Vlaming. Ik begreep nauwelijks iets van zijn manier van communiceren en zijn opvattingen over normen en waarden. Ik hanteerde, zonder dit te beseffen, niet alleen Gods Woord als maatstaf, maar mijn persoonlijkheid en culturele achtergrond spraken dan ook een danig woordje mee. Dit gebrek aan inlevingsvermogen en fijngevoeligheid heeft de bloei van het werk niet alleen soms verhinderd, maar ook mensen onnodig pijn gedaan en in verwarring gebracht, waardoor mijn bediening in zekere zin zelfs in gevaar werd gebracht.
Goede bedoelingen
Het is duidelijk dat ik in die tijd onvoldoende inzicht had in de aard van het werk en dat ik ook de mensen niet echt begreep, met wie ik het Evangelie en het leven met God toch oprecht wilde delen. Enthousiasme en goede bedoelingen bleken niet toereikend om bevredigend te kunnen functioneren. Een positie als stagiair, waarin ik geleidelijk aan vertrouwd had kunnen raken met het werk en de mensen om mij heen, was toen ongetwijfeld de beste weg geweest. Nu liep ik het pad, waarop ik door schade en schande leren moest, maar dit dus ook ten koste van anderen en de voortgang van het werk. Ik pleit er nu dan ook voor, onervaren werkers niet te ‘droppen’ op het zendingsveld, maar ze de kans te bieden het werk te leren kennen, onder leiding van een ervaren iemand, die met wijsheid en geduld kan voorgaan en bijsturen; een relatie, zoals die van Paulus en Timotheüs, die voor elkaar en voor het werk tot zegen was (Zie hierbij: Handelingen 16:1-3; 1 Korinthe 4:17; 16:10-11; Filippenzen 1:1; 2:19-20; 1 Timotheüs 1:2, 18-19; 2 Timotheüs 1:3-6; 3:10).
Het werk in Gods wijngaard is een prachtige bediening, maar het is te veelomvattend, te specifiek, te onvoorspelbaar, om er zonder degelijke voorbereiding en te onafhankelijk aan de slag te gaan. God kent onze harten en weet ons, als geen ander, te vormen en uiteindelijk toch bekwaam te maken. Daarbij laat Hij zelfs tekortkomingen en onze domme fouten meewerken ten goede. Hij komt met ons en met het werk tot Zijn doel, niet dankzij ons, maar ondanks ons. Dat is een geruststellende gedachte!
2. De juiste werkwijze
Als de boer inzicht heeft verkregen in de toestand van het veld dat hij bewerken moet, kan hij ook op de juiste wijze het werk ter hand nemen. Jesaja 28:23-29 laat ons op beeldende wijze zien hoe God zelfs de landlieden onderwijst, zodat ze op de juiste wijze te werk kunnen gaan. Zo biedt God ook de werkers inzicht, wat betreft hun werk op het zendingsveld. Paulus zei: “onze bekwaamheid is Gods werk!” (2 Korinthe 3:5) En aan Timotheüs schreef hij: “De Here zal u in alles inzicht geven” (2 Timotheüs 2:7).
Welke zaken zijn nu wezenlijk om na de arbeid te kunnen zeggen: Wij hebben slechts (!) gedaan wat wij moesten doen? (Lukas 17:10) Hierover is veel te zeggen; toch staan we hier slechts bij één ding stil: De ware werker ‘zaait’ Christus!
Als een boer een tarweoogst voor ogen heeft, moet hij geen maïs planten of onkruid zaaien. Wat een mens zaait, zal hij immers ook oogsten (Galaten 6:7). Een werker op Gods akker kan zich nooit genoeg voor ogen houden dat hij maar één soort zaad te zaaien heeft, namelijk de gekruisigde Christus! Paulus zei: ‘Ik had niet besloten iets te weten onder u, dan Jezus Christus en die gekruisigd’ (1 Korinthe 2:2). Hém verkondigen wij, wanneer wij ieder mens terechtwijzen en ieder mens onderrichten, om ieder mens in Christus volmaakt te doen zijn (Kolossenzen 1:28). Paulus doorstond ‘opnieuw weeën’, totdat Christus gestalte zou krijgen in de mensen, die hij met het evangelie bereikt had (Galaten 4:19). Wie Christus niet kent, mist het leven en ligt onder de boosheid van God (Johannes 3:36). Maar wie tot het geloof in Hem gekomen is, maar niet of nauwelijks verandert, mist ook zijn bestemming. God wil immers dat hij op Zijn Zoon gaat lijken (Romeinen 8:29). Daarom is ware prediking, ook in de gemeente van de Heer, ‘christocentrische’ prediking!
Exclusieve theologie
Elke werker, die God geroepen heeft, heeft de taak Christus te verheerlijken. Of hij nu als evangelist is uitgezonden of de boekhouding van een zendingsorganisatie bijhoudt, het gaat om Christus. Paulus zei dat hij Christus wilde grootmaken in zijn lichaam, hetzij door zijn leven, hetzij door zijn dood! (Filippenzen 1:20) Wij prediken niet onszelf, maar Christus Jezus als Heer, en onszelf als uw dienaren om Jezus’ wil (2 Korinthe 4:5). Een ware dienstknecht van God predikt dus niet zichzelf, niet zijn kerkgenootschap, niet zijn exclusieve theologie, niet de wet, niet de Geest, niet Gods toorn, geen methodes, genezing of wonderen, geen ‘goede werken’, maar Jezus Christus en Hem alleen.
Gods Woord is daarom voor de dienstknecht zijn leidraad, de lamp voor zijn voet, de bron waaruit hij put en predikt, want het geschreven woord verwijst naar het vleesgeworden Woord. Paulus predikte (in Christus), ‘ál de raad Gods’ (Handelingen 20:27); het getuigenis van Jezus is de geest der profetie! (Openbaring 19:10)
3. Een goede visie op de oogst
Het werk in Gods wijngaard is vaak ‘zwaar werk’. De psalmist schrijft: ’Hij gaat al wenende voort, die de zaadbuidel draagt; voorzeker zal hij komen met gejuich, dragende zijn schoven. Wie met tranen zaaien, zullen met gejuich maaien!’ (Psalm 126:5-6). Dit is niet alleen een beeld van de arbeider, in dienst van God, maar ook een sprekend beeld van onze Heer Jezus. Hij werd niet begrepen, gediskwalificeerd, afgewezen, verworpen, bespot, geslagen, gehoond en gekruisigd, maar op de Pinksterdag kwamen er drieduizend mensen tot berouw en inzicht, het begin van de redding van ‘een ontelbare schare’ (Openbaring 7:9).
Een groot kerkgebouw, het ontstaan van een wereldwijde organisatie, de publicatie van vele boeken, het kunnen allemaal middelen zijn, maar we mogen ze niet verwarren met de oogst! De eigenlijke oogst is dat Christus verheerlijkt wordt in de levens van mensen. De landman heeft geploegd, bemest, gezaaid, gewied en ongedierte verjaagd, maar aan de vrucht zelf kon hij niets doen! Het zaad komt op en groeit, zonder dat hij zelf weet hoe (Markus 4:27). Op een dag zal blijken tot wat onze arbeid heeft geleid. Nu werpen we ons brood uit, eens zullen we het vinden, na vele dagen (Prediker 11:1). De dag zal het doen blijken, omdat hij met vuur verschijnt, en hoedanig ieders werk is, dat zal het vuur uitmaken (1 Korinthe 3:13).
’Daarom, mijn geliefde broeders, weest standvastig, onwankelbaar, te allen tijde overvloedig in het werk des Heren, wetende, dat uw arbeid niet vergeefs is in de Here’ (1 Korinthe 15:58).
John den Boer