De wereld op het jongensgymnasium

Kim ter Berghe • 93 - 2017 • Uitgave: 23
Het was een spannende avond voor de aanwezige jongetjes. Een maand of wat geleden waren ze begonnen in groep acht. Maar nu was het moment gekomen dat ze een middelbare school moesten kiezen. Ze hadden al een toelatingsexamen gedaan in de hoop dat ze een plekje zouden krijgen op het jongensgymnasium.

Het was een uitstekende school, de enige in de stad die uitsluitend jongens toeliet die academisch begaafd waren. De uitslagen van de examens waren nog niet binnen en zelfs de jongens die slim genoeg waren moesten maar afwachten of ze ingeloot zouden worden. Maar toch waren er heel wat die het wilden proberen.

De allerbeste school
Vanavond waren ze gekomen om kennis te maken met de school. De grote zaal was afgeladen met uitgelaten kinderen en hun ouders. Het schoolhoofd, toevallig wel een vrouw, kwam het podium op voor de toespraak. Ze maakte een energieke opsomming van alle redenen waarom deze school de allerbeste was. De eindcijfers van de best presterende leerlingen werden getoond. Er werd met trots verhaald hoe verschillende leerlingen van het vorige jaar een plek hadden gekregen op de allerbeste universiteiten. Voormalige leerlingen, die nu allerlei topfuncties hadden, kwamen regelmatig naar de school om de jongens toe te spreken en ze tips te geven voor hun verdere loopbaan. Dit netwerk van ex-leerlingen kon bovendien zorgen voor goede stageplaatsen. De boodschap was duidelijk. Als je tot de elite wilde behoren, dan kon je hier beginnen.
Daar zat ik dan, ook naast zo’n uitgelaten jongetje, dat ik voor mijn gevoel nog maar enkele dagen geleden op de wereld had gezet. Met verlangende blik keek hij naar zijn toekomst. Zou dit de plek voor hem zijn? Hij genoot van de proeflessen scheikunde, geschiedenis, literatuur, psychologie. Dat hij een gezond stel hersens heeft, is wel duidelijk. En wat zou hij genieten van de uitdaging van het studeren aan zo’n school. Maar ergens knaagde het wel. Tijdens de toespraak van het schoolhoofd vroeg ik me regelmatig af: ‘Is dit wel wat christenen moeten willen?’

Dat was werelds
Ik groeide op in een christelijke omgeving waar duidelijke lijnen liepen tussen wat ‘werelds’ was en wat niet. TV was werelds. Voorts alle muziek waar slaginstrumenten aan te pas kwamen. Gitaren waren op zich niet slecht, maar wel verdacht, want er zat een evangelisch luchtje aan. Niet specifiek christelijke lectuur was werelds, net als zwemmen op zondag, kaartspelen, alles wat met toverij te maken had, het uitgaan naar niet specifiek christelijke uitgaansgelegenheden, verreweg de meeste modetrends, profvoetbal en natuurlijk de Olympische Spelen. Dit is geen uitputtende lijst, maar geeft wel aan waar de nadruk op lag. Als je op safe wilde spelen, moest je je houden bij dingen die door je geloofsgenoten (in de nauwe zin van het woord) waren bedacht, geproduceerd of georganiseerd.
De argwaan waarmee naar de dingen van de wereld werd gekeken, was vaak wel begrijpelijk en soms ook volkomen terecht. Op sommige plekken heb je als christen gewoon echt niets te zoeken, tenzij je er uit missionair oogpunt komt. En bepaalde modetrends zijn inderdaad in strijd met christelijke principes. Denk aan onnodige, maar risicovolle cosmetische operaties die er op gericht zijn om een gezond lichaam aan te passen aan wat op het moment als aantrekkelijk wordt gezien. Ik heb er geen moeite mee om zulke zaken te typeren als werelds.

Maar het vermijden van bepaalde plekken, muziek en media en het niet meegaan met allerlei trends is vrij eenvoudig, vooral als de mensen waar je mee omgaat dat ook doen. Je kunt dit allemaal vatten in duidelijke regels. En als je die maar houdt, dan zit je goed. Deze manier van denken is een vervlakking van wat de Bijbel bedoelt als er gewaarschuwd wordt tegen de dingen van deze wereld. Je kunt je niet zo makkelijk ‘afscheiden’ van wereldse dingen, want het zijn niet in de eerste plaats dingen die je doet, draagt of leest. Het is een manier van denken die onze cultuur doordringt en die gevoed wordt door de zondige verlangens in onszelf. Het komt dus van zowel buitenaf als van binnenuit. Niet meedoen aan wereldse dingen is dus niet afdoende.

Het huis als voorbeeld
Ook zijn er veel dingen die niet werelds zijn, maar dat wel kunnen zijn, afhankelijk van de gerichtheid van de persoon. Neem bijvoorbeeld een huis. Nederlanders besteden vaak enorm veel tijd en geld aan hun huis. Tientallen jaren werken om de hypotheek af te betalen. Eindeloos klussen. Regelmatig een fris behangetje of andere meubels. Dit alles kan een uitdrukking zijn van een legitieme behoefte aan een veilige plek voor jezelf. Of aan een even legitiem verlangen om je kinderen een warme en fijne plek te geven om op te groeien. Een huis kan bovendien ook allerlei mensen buiten het gezin tot zegen zijn. Het verwaarloosde buurkind, de kinderclub van de kerk, of de uitgeprocedeerde asielzoeker. En dan is het natuurlijk fijn als een huis niet te spartaans is, maar comfortabel, praktisch en gezellig.
Aan de andere kant kan het kopen en verbeteren van een huis een hele wereldse bezigheid zijn. Als een huis bijvoorbeeld een statussymbool is, bedoeld om anderen de ogen uit te steken en je eigen succes te benadrukken. Of als je zoveel tijd en geld besteed aan klussen en telkens weer nieuwe spullen kopen dat het ten koste gaat van tijd voor God en zorgen voor anderen. Als je zoveel bezig bent in je hoofd met hoe je huis er uitziet of uit zou moeten zien, dat het de nummer een in je leven wordt. Of dat alles zo mooi moet zijn, dat mensen die niet netjes stil kunnen zitten op de bank niet echt welkom meer zijn.
Zo kan een huis voor de ene persoon een zegen van God zijn en iets om anderen mee te zegenen, en voor de andere een werelds project, dat hem van God wegtrekt en zijn ogen richt op het tijdelijke. En de wereld om ons heen doet er alles aan om te zorgen dat het laatste gekozen wordt. Als je daaraan geen tegengas geeft, ben je voor je het weet netjes kerkelijk en toch door en door werelds.

Blijvende rijkdom
Datzelfde trekken van de wereld voelde ik op die avond in het jongensgymnasium. Ik was gekomen omdat ik een geschikte school voor mijn zoon zocht, waar hij goed zou passen en lekker kon leren. Maar er werd mij meer dan dat voorgespiegeld. Deze school was een deur naar succes. Mijn kind zou zomaar eens in Oxford kunnen belanden. Daarna zou hij een topfunctie kunnen krijgen in de maatschappij. Hij zou beroemd kunnen worden, of in elk geval rijk, en een netwerk krijgen van andere invloedrijke mensen. Wie wil dat niet voor zijn kind?
Maar als ik me dat probeerde voor te stellen, dan kon ik er toch maar moeilijk enthousiast over worden. Ja, ik hoop dat mijn kind zijn talenten ten volle inzet. En dat God hem zegent met succes. Maar als ik een wens mocht doen voor mijn zoon, dan is het toch wel dat hij in zijn vormende jaren het zoeken van God tot zijn prioriteit zal maken. Dat hij alles wat hij door genade krijgt zal benutten om God en anderen te dienen. Want ‘de wereld gaat voorbij en alles waar ze naar verlangt, maar wie de wil van God doet blijft voor eeuwig’ (1 Johannes 2:17).
En dat is waarom het najagen van wereldse dingen niet ‘hoort’ bij een christelijke levenswandel. Niet omdat we geen lol mogen hebben, of geld of succes. Maar omdat het voorbij gaat. En God wil niet dat we met lege handen komen te staan. Hij wil ons leven vullen met rijkdom die blijft. En de wereld stelt uiteindelijk altijd teleur.

Kim ter Berghe