De weg van belofte, geloof en vervulling
God vervult Zijn beloften aan Abraham en zijn nageslacht langs de weg van geloof en gehoorzaamheid. Hebreeën 11 geeft ons bijvoorbeeld een prachtig inzicht en overzicht hoe de kleurige draden van roeping, belofte, geloof en vervulling, Gods heilswerk een adembenemende schoonheid geven.
De Heere werkt Zijn plan namelijk niet uit langs de wet van de mechanica, zoals een poppenspeler trekkend aan touwtjes zijn eigen script ten tonele voert. God heeft de mens een verantwoordelijke plaats in Zijn plannen toevertrouwd, met als leidend principe: ‘Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken’ (Hebreeën 11:6). Let wel, niet slechts geloven dat Hij bestaat (zoals de NBG51 weergeeft), maar geloven dat Hij is, namelijk de IK BEN, de eeuwige onveranderlijke in Zichzelf Bestaande. Want hoewel Hij ‘in alles aan Zijn (Joodse) broeders gelijk werd’ (Hebreeën 2:17), kon Hij tegelijk zeggen: ‘Vóór Abraham geboren was, Ben IK’ (Johannes 8:58).
Het is belangrijk om deze lijnen in de Schrift te herkennen, zowel met betrekking tot Gods plan met Israël, als ook met betrekking tot ons persoonlijk geloofsleven. We noemen eerst enkele voorbeelden uit Hebreeën 11.
Het getuigenis van Hebreeën 11
‘Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam geweest om weg te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou. En hij is weggegaan zonder te weten waar hij komen zou’ (vers 8). Abraham wist niets van de route, noch van het land, maar Gods Woord was voldoende om in geloof de reis te ondernemen.
Wonend in tenten (beeld van vergankelijk aards leven, zie 2 Korintiërs 5:1) verwachtte hij de stad die fundamenten heeft en waarvan God Zelf de Bouwer en Ontwerper is (vers 10). Abrahams geloof en profetische blik reikte dus tot in de verre toekomst. Hij verwachtte ‘de stad van de levende God’, het ‘hemelse Jeruzalem’, dat eens met zijn inwoners vanuit de nieuwe hemel op de nieuwe aarde zal neerdalen (Hebreeën 12:22,23, Openbaring 21:1-2).
Geloofsuitdagingen van Abraham
De belofte van een zoon was door Sara’s onvruchtbaarheid en hun beider hoge leeftijden menselijkerwijs onmogelijk. Maar we lezen: ‘Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen om zwanger te worden en een kind te baren, ondanks haar hoge ouderdom, omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had’ (vers 11).
Maar toen Isaäk eenmaal was opgegroeid, werd Abrahams geloof opnieuw beproefd door hem te moeten offeren. Een ogenschijnlijk onmogelijke opdracht. Isaäk was immers de zoon van de belofte, de zoon door wiens nageslacht alle volken der aarde eens gezegend zouden worden. Maar opnieuw handelde Abraham in geloof: ‘Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken’ (vers 18).
En nadat Isaäk door middel van een plaatsvervangend lam ten brandoffer als het ware vanuit de dood was teruggekeerd (vers 19), volgde er voor Abraham een nieuwe geloofsuitdaging: wie was de vrouw bij wie Isaäk nageslacht zou mogen verwekken? Bedenk dat het hier gaat om een nageslacht waaruit eenmaal de Messias, ‘het beloofde Zaad van de vrouw’ (Genesis 3:15), het ware Lam ten brandoffer (Genesis 22:8,13) zou voortkomen.
Voor Abraham stond vast dat zij niet genomen zou kunnen worden uit de Kanaänieten. Abraham heeft mogelijk weet gehad van Noachs profetie: ‘Vervloekt is Kanaän! Laat hij voor zijn broers een dienaar van dienaren zijn!’ (Genesis 9:25). Let wel, niet Cham, zoals vaak wordt beweerd, maar zijn jongste zoon Kanaän wordt vervloekt. Tragischer wijs is door verkeerd citeren en onjuiste exegese verondersteld dat Chams nageslacht, het Afrikaanse continent, vervloekt zou zijn. Donkere bladzijden van ook onze Nederlandse geschiedenis onthullen de wreedheden van slavernij, waarvoor men in die tijd zelfs een Bijbels draagvlak meende te hebben.
Het betreft hier echter de nazaten van Kanaän (Genesis 10:15-18), die wonend in het ‘land Kanaän’, ‘de maat van hun ongerechtigheid zouden vol maken’ (Genesis 15:16).1 Het gevolg hiervan was dat zij niet alleen hun land (Kanaän) aan Israël moesten afstaan, maar ook – als oordeel van God – met de ban geslagen moesten worden (zie o.a. Deuteronomium 7:1-2).
De vrouw van Isaäk
Terugkerend naar ons onderwerp, dat God Zijn beloften aan Abraham en Zijn nageslacht uitwerkt langs de weg van geloof en gehoorzaamheid, zal het ons opvallen hoe uitgebreid de Bijbel de zoektocht naar de juiste vrouw voor Isaäk beschrijft. In Genesis 24, het langste hoofdstuk van dit Bijbelboek, wordt in maar liefst 67 verzen alles tot in details beschreven. Begrippen als geloof, gehoorzaamheid, leiding en vervulling krijgen als het ware handen en voeten, die ook voor ons als leden van het toen nog verborgen Lichaam van Christus, tal van praktische handvatten aanreikt. Het is dan ook zeer aan te bevelen om dit hoofdstuk zorgvuldig te bestuderen en lering te trekken uit de wijze waarop God ook in ons leven Zijn leiding kenbaar wil maken.
Maar zoals vaker in de Schrift herkennen we – met de nodige voorzichtigheid – in deze geschiedenis ook een typologische lijn. Abraham handelt in geloof en gehoorzaamheid door voor zijn eniggeboren en geliefde zoon2, uit zijn vaderland en familiekring, een vrouw te laten kiezen. Hoe wonderlijk is de parallel als we denken aan de stem die uit de hemel klonk: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!’ (Matteüs 3:17; 17:5; 2 Petrus 1:17). En voor die Zoon werd ook een vrouw gevonden. In de knecht van Abraham kunnen we een type zien van Johannes de Doper, die de weg van de Messias bereidde en zei: ‘Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem heen uitgezonden. Wie de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend van de Bruidegom, die erbij staat en hem hoort, verblijdt zich zeer over de stem van de Bruidegom. Deze blijdschap van mij nu is volkomen geworden. Hij moet meer worden, ik echter minder’ (Johannes 3:28-30).
En dan vinden we in Openbaring 21:9 de onthulling van de bruid in haar verheerlijkte staat, alsmede de vervulling van Abrahams hoop: ‘Kom, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam, laten zien. En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en liet mij de grote stad zien, het heilige Jeruzalem, dat neerdaalde uit de hemel, bij God vandaan’ (Openbaring 21:9-10). En daarmee is de cirkel van belofte, geloof en vervulling weer rond.
Ton Stier
1 De naam Amorieten staat voor de Kanaänitische volken. Zo vinden we bijvoorbeeld in Amos 2:10 de aanduiding ‘het land der Amorieten’.
2 Hoewel ook Ismaël een zoon van Abraham was, beschouwt God Isaäk als Abrahams enige en geliefde zoon (zie Genesis 22:2).
De Heere werkt Zijn plan namelijk niet uit langs de wet van de mechanica, zoals een poppenspeler trekkend aan touwtjes zijn eigen script ten tonele voert. God heeft de mens een verantwoordelijke plaats in Zijn plannen toevertrouwd, met als leidend principe: ‘Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen. Want wie tot God komt, moet geloven dat Hij is, en dat Hij beloont wie Hem zoeken’ (Hebreeën 11:6). Let wel, niet slechts geloven dat Hij bestaat (zoals de NBG51 weergeeft), maar geloven dat Hij is, namelijk de IK BEN, de eeuwige onveranderlijke in Zichzelf Bestaande. Want hoewel Hij ‘in alles aan Zijn (Joodse) broeders gelijk werd’ (Hebreeën 2:17), kon Hij tegelijk zeggen: ‘Vóór Abraham geboren was, Ben IK’ (Johannes 8:58).
Het is belangrijk om deze lijnen in de Schrift te herkennen, zowel met betrekking tot Gods plan met Israël, als ook met betrekking tot ons persoonlijk geloofsleven. We noemen eerst enkele voorbeelden uit Hebreeën 11.
Het getuigenis van Hebreeën 11
‘Door het geloof is Abraham, toen hij geroepen werd, gehoorzaam geweest om weg te gaan naar de plaats die hij tot een erfdeel ontvangen zou. En hij is weggegaan zonder te weten waar hij komen zou’ (vers 8). Abraham wist niets van de route, noch van het land, maar Gods Woord was voldoende om in geloof de reis te ondernemen.
Wonend in tenten (beeld van vergankelijk aards leven, zie 2 Korintiërs 5:1) verwachtte hij de stad die fundamenten heeft en waarvan God Zelf de Bouwer en Ontwerper is (vers 10). Abrahams geloof en profetische blik reikte dus tot in de verre toekomst. Hij verwachtte ‘de stad van de levende God’, het ‘hemelse Jeruzalem’, dat eens met zijn inwoners vanuit de nieuwe hemel op de nieuwe aarde zal neerdalen (Hebreeën 12:22,23, Openbaring 21:1-2).
Geloofsuitdagingen van Abraham
De belofte van een zoon was door Sara’s onvruchtbaarheid en hun beider hoge leeftijden menselijkerwijs onmogelijk. Maar we lezen: ‘Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen om zwanger te worden en een kind te baren, ondanks haar hoge ouderdom, omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had’ (vers 11).
Maar toen Isaäk eenmaal was opgegroeid, werd Abrahams geloof opnieuw beproefd door hem te moeten offeren. Een ogenschijnlijk onmogelijke opdracht. Isaäk was immers de zoon van de belofte, de zoon door wiens nageslacht alle volken der aarde eens gezegend zouden worden. Maar opnieuw handelde Abraham in geloof: ‘Hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken’ (vers 18).
En nadat Isaäk door middel van een plaatsvervangend lam ten brandoffer als het ware vanuit de dood was teruggekeerd (vers 19), volgde er voor Abraham een nieuwe geloofsuitdaging: wie was de vrouw bij wie Isaäk nageslacht zou mogen verwekken? Bedenk dat het hier gaat om een nageslacht waaruit eenmaal de Messias, ‘het beloofde Zaad van de vrouw’ (Genesis 3:15), het ware Lam ten brandoffer (Genesis 22:8,13) zou voortkomen.
Voor Abraham stond vast dat zij niet genomen zou kunnen worden uit de Kanaänieten. Abraham heeft mogelijk weet gehad van Noachs profetie: ‘Vervloekt is Kanaän! Laat hij voor zijn broers een dienaar van dienaren zijn!’ (Genesis 9:25). Let wel, niet Cham, zoals vaak wordt beweerd, maar zijn jongste zoon Kanaän wordt vervloekt. Tragischer wijs is door verkeerd citeren en onjuiste exegese verondersteld dat Chams nageslacht, het Afrikaanse continent, vervloekt zou zijn. Donkere bladzijden van ook onze Nederlandse geschiedenis onthullen de wreedheden van slavernij, waarvoor men in die tijd zelfs een Bijbels draagvlak meende te hebben.
Het betreft hier echter de nazaten van Kanaän (Genesis 10:15-18), die wonend in het ‘land Kanaän’, ‘de maat van hun ongerechtigheid zouden vol maken’ (Genesis 15:16).1 Het gevolg hiervan was dat zij niet alleen hun land (Kanaän) aan Israël moesten afstaan, maar ook – als oordeel van God – met de ban geslagen moesten worden (zie o.a. Deuteronomium 7:1-2).
De vrouw van Isaäk
Terugkerend naar ons onderwerp, dat God Zijn beloften aan Abraham en Zijn nageslacht uitwerkt langs de weg van geloof en gehoorzaamheid, zal het ons opvallen hoe uitgebreid de Bijbel de zoektocht naar de juiste vrouw voor Isaäk beschrijft. In Genesis 24, het langste hoofdstuk van dit Bijbelboek, wordt in maar liefst 67 verzen alles tot in details beschreven. Begrippen als geloof, gehoorzaamheid, leiding en vervulling krijgen als het ware handen en voeten, die ook voor ons als leden van het toen nog verborgen Lichaam van Christus, tal van praktische handvatten aanreikt. Het is dan ook zeer aan te bevelen om dit hoofdstuk zorgvuldig te bestuderen en lering te trekken uit de wijze waarop God ook in ons leven Zijn leiding kenbaar wil maken.
Maar zoals vaker in de Schrift herkennen we – met de nodige voorzichtigheid – in deze geschiedenis ook een typologische lijn. Abraham handelt in geloof en gehoorzaamheid door voor zijn eniggeboren en geliefde zoon2, uit zijn vaderland en familiekring, een vrouw te laten kiezen. Hoe wonderlijk is de parallel als we denken aan de stem die uit de hemel klonk: ‘Dit is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik Mijn welbehagen heb!’ (Matteüs 3:17; 17:5; 2 Petrus 1:17). En voor die Zoon werd ook een vrouw gevonden. In de knecht van Abraham kunnen we een type zien van Johannes de Doper, die de weg van de Messias bereidde en zei: ‘Ik ben de Christus niet, maar ik ben voor Hem heen uitgezonden. Wie de bruid heeft, is de Bruidegom, maar de vriend van de Bruidegom, die erbij staat en hem hoort, verblijdt zich zeer over de stem van de Bruidegom. Deze blijdschap van mij nu is volkomen geworden. Hij moet meer worden, ik echter minder’ (Johannes 3:28-30).
En dan vinden we in Openbaring 21:9 de onthulling van de bruid in haar verheerlijkte staat, alsmede de vervulling van Abrahams hoop: ‘Kom, ik zal u de bruid, de vrouw van het Lam, laten zien. En hij voerde mij weg in de geest op een grote en hoge berg en liet mij de grote stad zien, het heilige Jeruzalem, dat neerdaalde uit de hemel, bij God vandaan’ (Openbaring 21:9-10). En daarmee is de cirkel van belofte, geloof en vervulling weer rond.
Ton Stier
1 De naam Amorieten staat voor de Kanaänitische volken. Zo vinden we bijvoorbeeld in Amos 2:10 de aanduiding ‘het land der Amorieten’.
2 Hoewel ook Ismaël een zoon van Abraham was, beschouwt God Isaäk als Abrahams enige en geliefde zoon (zie Genesis 22:2).