De roeping van Abram (3)

Ton Stier • 93 - 2017 • Uitgave: 9
Gods zevenvoudige belofte

In deze aflevering gaan we voor de laatste keer terug naar de roeping van Abram en de daarmee gepaard gaande zevenvoudige belofte zoals beschreven in Genesis 12:1-3.

‘De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land1 dat Ik u wijzen zal. Ik zal u tot een groot volk2 maken, u zegenen3 en uw naam groot maken4; en u zult tot een zegen zijn5. Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken6; en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden7.’

1. De landsbelofte
Hoewel hier nog onduidelijk waar en hoe groot het land zou zijn, worden Abraham in Genesis 15:18 de grenzen bekendgemaakt: ‘van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat’.
De rivier van Egypte is mogelijk een aanduiding van de oostelijke Nijldelta, die in Numeri 34:5 nader wordt omschreven als de beek van Egypte met haar uitlopers naar de zee. Een omvang die pas in het rijk van koning Salomo gerealiseerd zou worden (1 Koningen 4:21). Definitieve grenzen zullen echter pas in het Messiaanse rijk zijn vastgesteld (Ezechiël 47:13-20).

2. De belofte van een groot volk
Hier staat ‘volk’ in het enkelvoud, terwijl in Genesis 17:4 en 5 Gods belofte aan Abraham luidt: ‘Ik zal u vader van een menigte volken maken.’ Het volk (enkelvoud) dat uit hem zou voortkomen, heeft betrekking op de geslachtslijn die loopt via Isaäk, Jakob en zijn twaalf zonen die tot de bekende twaalf stammen zouden uitgroeien. In ons volgende artikel zullen we stilstaan bij de relatie tussen Isaäk, de uit Rebekka geboren ‘zoon der belofte’, en Ismaël, de uit de slavin (Hagar) geboren zoon. Het is echter goed om hier al vast op te merken dat uit beide zonen meerdere (broeder)volken zijn voortgekomen. Maar ook dat Abraham bij Ketura zes zonen heeft verwekt, waaruit volken zijn voortgekomen (zie Genesis 25). Ten slotte is er nog het geestelijke nageslacht van Abraham, waar Paulus op basis van Gods belofte aan Abraham, ‘Ik zal u vader van een menigte volken maken’, naar verwijst. Heidenen, die evenals Abraham de weg van het geloof betreden, mogen zich, evenals zijn natuurlijk nageslacht, tot zijn kinderen rekenen (Romeinen 4:16-18).
De Heere verandert daartoe zijn naam in Abraham (‘vader van vele volken’) door de Hebreeuwse letter ‘hee’ toe te voegen. Belangstellenden in Hebreeuwse symboliek herkennen de vijfde letter van het Hebreeuwse alfabet, het getal dat veelal in relatie tot genade staat. De letter ‘hee’ heeft ook de betekenis van ‘venster’. Je zou kunnen zeggen dat de Heere een venster toevoegt, waardoor Zijn genade ook de andere volken bereikt. Opgemerkt zij echter dat het Hebreeuwse letterschrift aan ontwikkelingen onderhevig is geweest en in dit verband enige terughoudendheid geboden is.
Ten slotte is het natuurlijk heel bijzonder hoe de Heere Zijn belofte in vervulling deed gaan.
Abrahams ‘kracht was inmiddels gestorven’ (Hebreeën 11:12), evenals Sara’s moederschoot (Romeinen 4:19). Maar uit twee ‘dode mensen’ verwekte de Heere nieuw leven. Dat Abraham weet had van het principe ‘leven uit dood’, blijkt als hij bereid is Isaäk te offeren door het geloof in ‘God, Die de doden levend maakt, en de dingen die niet zijn, roept alsof zij zijn’ (Romeinen 4:17, zie ook Hebreeën 11:17-19). Een overigens opmerkelijke analogie met Paulus’ profetische woorden: ‘wat betekent dan hun aanneming anders dan leven uit de doden?’ (Romeinen 11:15, vgl. Ezechiël 37:12). Dan zal ook de belofte van een groot volk volledig in vervulling gaan: ‘Ik zal de mensen op u talrijk maken, heel het huis van Israël, in zijn geheel. De steden zullen bewoond en de puinhopen zullen herbouwd worden. Ik zal mens en dier op u talrijk maken, zij zullen talrijk worden en vruchtbaar zijn’ (Ezechiël 36:10,11a).

3. De belofte van zegen
In materiële zin herkennen we deze belofte in het getuigenis van Abrahams knecht: ‘De HEERE heeft mijn heer rijk gezegend, zodat hij een aanzienlijk man geworden is; Hij gaf hem kleinvee en runderen, zilver en goud, slaven en slavinnen, kamelen en ezels’ (Genesis 24:35). Maar bovenal was de Heere Zelf de rijke zegen in Abrahams leven: ‘Wees niet bevreesd, Abram, Ik ben voor u een schild, uw loon zeer groot’ (Genesis 15:1). Abraham mocht dan een geoefend leger van 318 man hebben (Genesis 14:14) en rijk zijn aan goud en zilver, de HEERE was zijn Beschermer en zijn Rijkdom.

4. De belofte van een grote naam
Let op het contrast met het voorgaande hoofdstuk, waar de mens voor zichzelf een naam maakt om zich van een eigen gekozen plaats op aarde te verzekeren (Genesis 11:4). Hier is het de Heere die Abram een plaats op aarde toewijst en zijn naam groot maakt (Abram betekent: ‘verheven vader’). Denk aan de Hethieten die in Abraham ‘een vorst van God’ herkenden (Genesis 23:6). Maar ook in profetische zin belooft de HEERE: ‘Abraham zal zeker tot een groot en machtig volk worden, en alle volken van de aarde zullen in hem gezegend worden’ (Genesis 18:18). Later profeteerde Mozes: ‘Hij zal u een plaats geven, hoog boven alle volken die Hij gemaakt heeft, tot lof, tot een naam en tot sieraad; en dat u een heilig volk zult zijn voor de HEERE, uw God, zoals Hij gesproken heeft’ (Deuteronomium 26:19).

5. De belofte tot zegen te worden gesteld
Prachtig hoe de Heere Jezus in Zijn ontmoeting met de Samaritaanse vrouw aan dit principe refereert: ‘…de zaligheid is uit de Joden’ (Johannes 4:22). Is het niet bijzonder dat alles wat eeuwigheidswaarde heeft via Israël tot ons is gekomen! Overigens een belangrijke geestelijke les: God zegent ons, om ons tot zegen te stellen!

6. ‘Ik zal zegenen wie u zegenen, en wie u vervloekt, zal Ik vervloeken’
We zien dit principe al meteen in vers 17 van hetzelfde hoofdstuk in werking treden. Als Farao denkt Sarai in zijn paleis te kunnen halen, is het ogenblikkelijke gevolg: ‘Maar de HEERE trof de farao en zijn huis met zware slagen, vanwege Sarai, de vrouw van Abram.’ Een principe dat de Heere door de eeuwen heen heeft gehanteerd. Zegen voor degenen die Abram en zijn nageslacht zegenen; vloek voor degenen, die Abram en zijn nageslacht vervloeken (zie o.a. Esther 6:13).
Naar deze merites zullen eens de volken in het dal van Josafat geoordeeld worden.
‘Want zie, in die dagen en in die tijd, als Ik een omkeer zal brengen in de gevangenschap van Juda en Jeruzalem, zal Ik alle heidenvolken bijeenbrengen en hen doen afdalen naar het dal van Josafat. Daar zal Ik met hen een rechtszaak voeren, vanwege Mijn volk en Mijn eigendom Israël, dat zij onder de heidenvolken verstrooid hebben. Mijn land hebben zij verdeeld. Zij hebben het lot geworpen over Mijn volk. Zij gaven een jongen voor een hoer; zij verkochten een meisje voor wijn, zodat zij konden drinken’ (Joël 3:1-3, zie voor dit oordeel over de volken ook Matteüs 25).

7. In Abram zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden
Paulus noemt dit ‘het aan Abraham verkondigde Evangelie’ (Galaten 3:8-9), maar daarover later meer!

Ton Stier