De roeping van Abram (2)

Ton Stier • 93 - 2017 • Uitgave: 7
De landsbelofte

Na de bijzondere openbaring van God aan Abram als de God der heerlijkheid, staan we deze keer stil bij de aan Abraham gegeven landsbelofte, die integraal onderdeel van zijn roeping is.

Rentmeesterschap
‘De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal’ (Genesis 12:1).
Merk op dat Abram niet een land, maar het land wordt gewezen, waarvan God in Genesis 15:18 de grenzen bekendmaakt: ‘van de rivier van Egypte af tot aan de grote rivier, de rivier de Eufraat’.
Het is niet de eerste keer dat de mens een gebied door de Heere krijgt toegewezen. We zien dat reeds bij Adam en Eva, die de hof van Eden moesten bewerken en onderhouden (Genesis 2:15). ‘Onderhouden’ (Hebr. ‘sjamar’) heeft hier de betekenis van ‘bewaken’ of ‘beschermen’. Hetzelfde woord komen we na de zondeval tegen bij de cherubs die de toegang tot de boom des levens moesten bewaken (Genesis 3:24). Door ongehoorzaamheid aan Gods gebod werd Adam en Eva het beheer van de hof ontzegd. De link met de landsbelofte aan Abraham lijkt misschien ver weg, maar is wel degelijk relevant. Geloof en gehoorzaamheid zijn namelijk de principes waarlangs ook God Zijn plan met Israël verwezenlijkt. Abram en zijn nageslacht waren namelijk tot rentmeesters over het beloofde land aangesteld, terwijl God Zelf de ultieme Eigenaar bleef.

Inachtneming van de weg
Als de HEERE Abraham deelgenoot maakt van Zijn voornemen Sodom en Gomorra te verwoesten, zegt Hij iets heel opmerkelijks: ‘Zal Ik voor Abraham verbergen wat Ik ga doen? Immers, Abraham zal zeker tot een groot en machtig volk worden, en alle volken van de aarde zullen in hem gezegend worden. Want Ik heb hem uitgekozen, opdat hij aan zijn kinderen en zijn huis na hem bevel zou geven om de weg van de HEERE in acht te nemen, door gerechtigheid en recht te doen, opdat de HEERE over Abraham zal brengen wat Hij over hem gesproken heeft’ (Genesis 18:17-19).
Let u op de herhaling van het woordje ‘opdat’, ter aanduiding van doel en bestemming. God koos Abraham uit opdat hij de zijnen bevel zou geven de weg van de HEERE in acht te nemen… opdat de HEERE zou volbrengen wat Hij over hem gesproken had. Gehoorzaamheid is dus de voorwaarde tot vervulling van Gods beloften.

Eigenaar van het land
Die voorwaarde tot gehoorzaamheid wordt nog concreter bij de wetgeving. Als rechtmatige Eigenaar van het land vaardigt de Heere wetten uit die het beheer ervan regelen. We noemen er enkele:

• Naar aanleiding van seksuele onreinheid waarschuwt Mozes: ‘Laat het land u niet uitspuwen, omdat u het verontreinigt, zoals het het heidenvolk dat er vóór u was, uitgespuwd heeft’ (Leviticus 18:28).
Hier zien we overigens ook de aanleiding voor de bepaling van het moment dat Israël het beloofde land mocht binnentrekken, namelijk toen de bewoners ‘de maat van hun ongerechtigheid hadden volgemaakt’ (Genesis 15:13-16). Dit is trouwens ook de verklaring waarom Israël deze volken met de ban moest slaan. ‘Want deze volken, die ú uit hun bezit verdrijven zult, luisteren naar wolkenduiders en waarzeggers…’ (Deuteronomium 18:14). Ten minste vierhonderd jaar lang had de Heere hen de gelegenheid gegeven zich van hun verderfelijke wegen te bekeren.

• Naar aanleiding van het Jubeljaar zegt de Heere: ‘Verder mag het land niet voor altijd verkocht worden, want het land behoort Mij toe. U bent immers vreemdelingen en bijwoners bij Mij’ (Leviticus 25:23).
• Naar aanleiding van het Sabbatsjaar, zegt de Heere: ‘Zes jaar mag u uw akker bezaaien, zes jaar mag u uw wijngaard snoeien en de opbrengst ervan inzamelen. Maar in het zevende jaar moet het voor het land sabbat zijn, een periode van volledige rust, een sabbat voor de HEERE. Uw akker mag u niet bezaaien en uw wijngaard mag u niet snoeien’ (Leviticus 25:3-4). En dan volgt de sanctie: ‘Ik zal u dan onder de heidenvolken verstrooien en Ik zal achter u een zwaard trekken. Uw land zal een woestenij worden en uw steden een puinhoop. Dan zal het land behagen scheppen in zijn sabbatsjaren, alle dagen dat het verwoest ligt en u in het land van uw vijanden bent. Dan zal het land rusten en zal het behagen scheppen in zijn sabbatsjaren. Alle dagen dat het verwoest ligt, zal het rusten, omdat het niet rustte gedurende uw sabbatten, toen u het bewoonde’ (Leviticus 26:33-35, zie ook 2 Kronieken 36:21).
In perioden van ongeloof en ongehoorzaamheid kon Israël dus geen enkel recht op bewoning van het land claimen. Zie ook hier de parallel met Adam en Eva.

Abrahams gehoorzaamheid beproefd
Terug naar Abraham, zijn geloofsbeproeving blijkt in Genesis 22 in deze context van groot belang te zijn.
Het door God gevraagde offer van zijn enig geliefde zoon en erfgenaam lijkt een onmogelijke opdracht. Maar niet voor Abrahams geloof, want ‘hij overlegde bij zichzelf dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken. En hij kreeg hem als het ware daaruit ook terug’ (Hebreeën 11:18b-19).
Nadat Abraham de proef doorstaat, komt opnieuw de bevestiging van Gods beloften, met als reden: ‘Omdat u dit gedaan hebt en Mij uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt, zal Ik u zeker rijk zegenen en uw nageslacht zeer talrijk maken, als de sterren aan de hemel en als het zand dat aan de oever van de zee is. Uw nageslacht zal de poort van zijn vijanden in bezit hebben. En in uw Nageslacht zullen alle volken van de aarde gezegend worden, omdat u Mijn stem gehoorzaam geweest bent’ (Genesis 22:16-18).

De Zoon niet gespaard
Is Gods belofte dan enkel afhankelijk van menselijke gehoorzaamheid? Nee, gelukkig uiteindelijk niet. Wat de eerste Adam door ongehoorzaamheid verloor, brengt Christus als ‘de laatste Adam’ door gehoorzaamheid weer terug. En wat Abraham betreft, die zijn zoon niet onthouden heeft, hij is een prachtige type van de Vader, van Wie Paulus zegt: ‘Hoe zal Hij, Die zelfs Zijn eigen Zoon niet gespaard maar voor ons allen overgegeven heeft, ons ook met Hem niet alle dingen schenken?’ (Romeinen 8:32).

En dat brengt ons bij de bijzondere betekenis van Gods verbondssluiting met Abraham.
In onze taal spreken we over een verbond sluiten, maar het Hebreeuws spreekt over een verbond snijden (Hebr. ‘karat’). Die uitdrukking is op zich niet verwonderlijk als we bedenken dat het in Abrahams tijd gewoonte was om een verbond te bevestigen door middel van het slachten van een dier. In het geval van Abraham betrof het een driejarige jonge koe, een driejarige jonge geit, een driejarige jonge ram. Deze werden midden doorgesneden, waarna de mindere partij tussen de geslachte delen van het offer doorging ter bevestiging dat hij het verbond in acht zou nemen. Zo niet, dan zou hij, evenals de geslachte dieren, het met de dood bekopen.
In alles lijkt de verbondssluiting tussen de Heere en Abraham het gebruikelijke ritueel te volgen, op één uitzondering na. Niet de mindere partij (Abraham), maar de Heere Zelf betreedt het bloedpad. Hij Zelf staat in voor de gevolgen van een eventuele verbondsverbreking. Een indrukwekkende verwijzing naar Israëls Messias, Die met Zijn eigen bloed betaalde voor de verbreking door Israël van het oude verbond. Maar met Zijn bloed ook een nieuw verbond voor Zijn volk bewerkte met de woorden: ‘Deze drinkbeker is het nieuwe verbond in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt’ (Lucas 22:20). Ziet u hoe we in heel Gods handelen met Israël altijd weer bij Christus uitkomen?

Ton Stier