De roeping van Abram (1)

Ton Stier • 93 - 2017 • Uitgave: 5
Wie zich verdiept in het leven van Abraham, komt al snel tot de ontdekking dat de Bijbel veel spreekt over zijn geloof. Ondanks de zwakke momenten die Abraham gekend heeft, rekende de Heere hem zijn geloof tot gerechtigheid (Genesis 15:6) en wordt hij zo ‘de vader van alle gelovigen’ (Romeinen 4:11).

Niet dat Abram uit een milieu kwam dat God gekend heeft. Integendeel. In Ur der Chaldeeën, waar Abram oorspronkelijk woonde, werd de maangod aanbeden en was astrologie het medium om tot ‘diepere kennis en inzicht’ te komen (zie o.a. Jozua 24:2,3).

Ai en Bethel
Onmiddellijk na zijn roeping lezen we dat Abram ‘zijn tent opzette tussen Bethel in het westen en Ai in het oosten’ (Genesis 12:8). Twee steden die het spanningsveld symboliseren waarin Abrams leven zich voortdurend heeft afgespeeld. Ai betekent ‘puinhoop’ en is de plaats in Kanaän waar Israël door de zonde van Achan de eerste nederlaag leed (Jozua 7:5). Het is ook de stad die door Jozua werd verbrand en tot een altijddurende puinhoop en woestenij is gemaakt (Jozua 8:28). Bethel aan de westelijke zijde betekent daarentegen ‘huis van God’. Het is de plaats waar God Zich aan Jakob openbaarde. Beide steden tekenen symbolisch de twee kanten van Abrams leven: de Ai-zijde, de menselijke kant die leidt tot moeite, verdriet en woestenij, en de Bethel-zijde, de kant van God Die door alles heen tot Zijn doel komt.

Ga uit
Twee elementen die we al meteen bij Abrams roeping zien. In Genesis 12:1 de Goddelijke kant: ‘De HEERE nu zei tegen Abram: Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader, naar het land dat Ik u wijzen zal.’ In het voorgaande hoofdstuk zien we de menselijke kant. Daar is het niet God, maar Terah, Abrams vader, die het initiatief neemt om uit Ur der Chaldeeën te vertrekken en met de hele familie naar Kanaän te gaan. ‘En Terah nam Abram, zijn zoon, en Lot, zijn kleinzoon, de zoon van Haran, en Sarai, zijn schoondochter, de vrouw van zijn zoon Abram, en zij trokken met hen uit Ur van de Chaldeeën om naar het land Kanaän te gaan; en zij kwamen tot Haran en bleven daar wonen’ (Genesis 11:31). Maar Terahs plan, hoezeer dat ook met Gods plan synchroon leek te lopen, was daar niet mee in overeenstemming. De opdracht luidde namelijk tot drie keer toe ‘ga uit’. ‘Gaat u uit uw land, uit uw familiekring en uit het huis van uw vader…’ Met andere woorden: God roept exclusief Abram, dus zonder zijn familie! Roeping is namelijk altijd een persoonlijke aangelegenheid. Terah, de patriarch, sterft in Haran (11:32), maar Lot die met Abram meetrekt, wordt een (struikel)blok aan Abrams been. Lot kiest voor het Oosten, de richting van Ai en komt uiteindelijk in Sodom terecht!

De God der heerlijkheid
Uit de toespraak van Stefanus in Handelingen 7 weten we echter nog meer details over Abrams roeping. ‘En hij (Stefanus) zei: Mannenbroeders en vaders, luister! De God der heerlijkheid verscheen aan onze vader Abraham, toen hij nog in Mesopotamië was, voordat hij in Haran woonde, en Hij zei tegen hem: Ga uit uw land en uit uw familie en kom naar een land dat Ik u wijzen zal. Toen ging hij uit het land van de Chaldeeën en ging in Haran wonen. En daarvandaan bracht Hij, nadat zijn vader gestorven was, hem over naar dit land, waar u nu in woont.’

We ontdekken hier vier belangrijke waarheden:
1. God was al aan Abram verschenen voordat hij in Haran was aangekomen (Genesis 12:4).
2. Hoewel het Terahs intentie was om Abram naar Kanaän te begeleiden, stierf hij en was het de Heere Die Abram persoonlijk naar Kanaän bracht. Paulus zou daar later prachtig bij aansluiten met de woorden: ‘Hij Die u roept, is getrouw; Hij zal het ook doen’ (1 Tessalonicenzen 5:24).
3. De God der heerlijkheid verscheen aan Abram. Let wel, deze ‘God der heerlijkheid’ sprak niet alleen tot Abram, maar verscheen ook zichtbaar aan hem. We kunnen ons afvragen hoe dat kan in het licht van Johannes 1: ‘Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard’ (vers 18)? Het antwoord laat zich raden: Abram heeft God mogen aanschouwen in de openbaring van Zijn Zoon. Dat wordt bevestigd door het feit dat de ‘God der heerlijkheid’ overeenkomt met de namen die we in het Nieuwe Testament op Christus toegepast vinden: de ‘Heere der heerlijkheid’ en ‘de hoop der heerlijkheid’ (1 Korintiërs 2:7-8; Jakobus 2:1; Kolossenzen 1:27).
4. En dan luidt de opdracht: ‘Ga uit uw land en uit uw familie en kom naar een land dat Ik u wijzen zal.’ Ziet u het verschil met de woorden in Genesis 12? Daar luidt de opdracht: ga uit… en ga naar… Daar ligt de nadruk op ‘afzondering’. Hier zegt de Heere: Ga uit... en kom. Als we iemand toeroepen te komen, verwachten we dat hij komt naar de plaats waar wij ons bevinden. Precies zo brengt God Abram naar de plaats die Hij door Zijn aanwezigheid reeds heeft voorbereid. Denk in dit verband aan de bekende woorden van de Heere tot Zijn discipelen: ‘Ik ga heen om een plaats voor u gereed te maken. En als Ik heengegaan ben en plaats voor u gereedgemaakt heb, kom Ik terug en zal u tot Mij nemen, opdat ook u zult zijn waar Ik ben’ (Johannes 14:2a,3). Een ander voorbeeld van dit prachtige principe vinden we bij Noach, waar de Engelse King James-vertaling Gods uitnodiging terecht weergeeft met: ‘come into the ark’ (Genesis 7:1). Met andere woorden: God was al in de ark nog voordat Noach en de zijnen naar binnen gingen.

Toekomstig herstel
Wat een prachtige geestelijke les. God brengt ook ons nooit naar een plaats waar Hijzelf niet is. Maar we zien in de roeping van Abram ook een profetische les ten aanzien van het toekomstige herstel van Israël. Want de beloofde terugkeer naar het land der vaderen zal worden voorafgegaan door de openbaring van de eens gekruisigde Heere der heerlijkheid (vgl. Zacharia 12:10 en 1 Korintiërs 2:8), waarna Hij en niemand anders hen zal terugleiden naar het land waar Hij dan Zelf aanwezig zal zijn. Hij Zelf zal dan voor hun rust en veiligheid garant staan, zoals beschreven in Jeremia 23: ‘Hij zal als Koning regeren en verstandig handelen, Hij zal recht en gerechtigheid doen op de aarde. In Zijn dagen zal Juda verlost worden en Israël onbezorgd wonen. Dit zal Zijn Naam zijn waarmee men Hem noemen zal: DE HEERE ONZE GERECHTIGHEID’ (vers 5,6). En daarmee zijn we weer terug bij Abram en zijn geloof, want ‘hij geloofde in de HEERE, en Die rekende hem dat tot gerechtigheid’ (Genesis 15:6).

Ton Stier