De ‘Regenboog Index’ als keurmerk voor de lhbti-inclusiviteit

Yme Horjus • 97 - 2021 • Uitgave: 9
In de Bijbel is de regenboog een teken van Gods trouw. De Heere God bevestigt hiermee het verbond met Noach. Het is verdrietig dat de lhbti-beweging dit symbool zich heeft toegeëigend, ook al heeft het maar zes (getal van de mens) kleuren in plaats van zeven (symboliseert volheid).

Begin mei 2021 berichtte het Nederlands Dagblad over een index waarin factoren staan genoemd om te bepalen waar een specifieke kerk of gemeente zich bevindt op de schaal van homo-vriendelijkheid. De index is het resultaat van een Europees onderzoek, waaraan de Protestantse Theologische Universiteit in Nederland een bijdrage heeft geleverd. Deze index laat zien hoe lhbti-inclusief kerken zijn.

Redacteur Eline Kuijper noemt de verschillen groot: van haat predikende bisschoppen in Polen tot een aanmoedigingsprijs voor de meest lhbti-inclusieve gemeente in Zweden.

De 46 belangrijkste kerkgenootschappen in Europa zijn op 47 punten beoordeeld. Het is niet zo verwonderlijk dat het totaalbeeld zo uiteenlopend is. De meer conservatief-orthodoxe kerken zullen geneigd zijn vast te houden aan uitgangspunten die hen overgeleverd en vertrouwd zijn. Aan de andere kant van het spectrum zijn kerken en gemeenten te vinden, waar men voorstander is van een dynamische manier van Bijbellezen. Met een open blik kijkt men dan naar de veelkleurige manier waarop mensen zich ‘man’, ‘vrouw’ of ‘transgender’ voelen, met alle seksuele voorkeuren die daarbij voorkomen. Om een gunstige score te behalen op de Index gaat het om antwoorden op vragen als: Kunnen homo’s met een relatie aan het avondmaal? Spreekt de kerk zich publiekelijk uit tegen homogeweld? Kunnen samenlevende homo’s ambtsdrager worden of predikant? En ook de vraag: kunnen homostellen een inzegening van hun relatie aanvragen?

Waarom zo moeilijk doen?
Op deze vragen komen nu steeds meer in kerken en gemeenten (bijna afgedwongen) antwoorden. De sociale druk en maatschappelijke aandrang vanuit de seculiere wereld en de media zorgden ervoor dat kerken en gemeenten hier gevoelsmatig niet meer onderuit kunnen. Het is ontegenzeggelijk zo dat in de openbare ruimte en met name afkomstig uit de omroepwereld lhbti-uitingen zo frequent voorkwamen, dat er een zekere gewenning daarvan ook in de christelijke wereld optrad en dat gelovigen die eerst misschien nog afwijzend waren, nu gingen denken: ‘ach, waarom doen we ook zo moeilijk?’ Gelovigen zijn gaan denken: ‘ze horen er toch ook gewoon bij, die mensen met een andere seksuele oriëntatie en die er naar willen leven.’ Er ontstond een vorm van acceptatie. Men meende zich in de kerken niet langer doof te kunnen houden.

Voor zover dat niet ook al eerder was gebeurd, wierp men zich in die kerkelijke wereld op studie van de Schrift op het punt van de homoseksualiteit. ‘Wat moeten we ermee aan?’, was de prangende vraag. ‘We kunnen dit niet meer voor ons uitschuiven.’ Zo werden in vele kerken en gemeenten vergaderingen belegd. Vanwege de corona-beperkingen waren dat soms ook online-bijeenkomsten. In ieder geval werden relevante passages in de Bijbel uitgediept en besproken.

Gruwelijke dingen
Bijbellezen is voor een bespreking over een onderwerp als dit heel belangrijk, maar bij het samen-de-Bijbel-lezen komen de uitlegverschillen aan het licht. Als mensen dan bijvoorbeeld met afschuw en schrik te kennen geven dat er gruwelijke dingen in sommige teksten staan, dan proef ik daaruit dat de Bijbel voor iedereen niet meer hetzelfde gezag heeft als in vroeger tijden. Je hoort broeders en zusters hun twijfel uitspreken, als ze zeggen: ‘ja, die Bijbel…’ Het blijkt dat men moeite heeft om aan de homorelatie en het uitleven daarvan in de praktijk, de kwalificatie ‘zonde’ te verbinden. ‘Is dat echt wel zonde, wat we altijd hebben gezegd?’, vragen gemeenteleden zich openlijk af.

In hoe ik het allemaal ervaar, is het woord ‘zonde’ problematisch geworden. Velen weten niet zo goed meer wat zonde is en wat niet. Ook in de huidige situatie vinden we het lastig om bij lhbti’ers het woord zonde ter sprake te brengen. In mijn proefschrift Elkaar aanspreken signaleerde ik dat die verlegenheid zichtbaar wordt in de omgangstaal. Waar we vroeger het woord ‘zonde’ gebruikten, spreken we nu liever over ‘gebrokenheid’. En waar een kerkenraad vroeger zei: ‘Wij moeten van dit of dat zeggen dat het zonde is’, gebruiken we een terughoudende en versluierende formulering en zeggen: ‘Dit is Gods bedoeling niet’. Er is dus zo een moeite ontstaan om dingen nog zonde te noemen. We zijn dus geneigd om het woord ‘zonde’ te vermijden. Het woord ‘gebrokenheid’ is een soort vervangende term geworden voor het woord ‘zonde’. Bij ‘gebrokenheid’ speelt tragiek een rol, zijn we slachtoffer van onze omstandigheden, bij ‘zonde’ staan we tegenover God, Die ons zondaar noemt. Hoe serieus nemen we dat begrip zonde nog? Velen binnen de kerken en de gemeenten blijken het begrip zonde ingewisseld te hebben voor het begrip gebrokenheid. Daarmee is het een te begrijpen hulpmiddel geworden om de lhbti-inclusiviteit te bevorderen en punten te scoren in de Regenboog Index.

Variatie of ontsporing?
Ik merk uit terloopse opmerkingen van mede-gelovigen dat velen de bocht al hebben genomen en dat ze er niet meer zo’n groot punt van maken. Waarom zou je die lhbti-mensen lastig moeten vallen met onze bezwaren, die teruggaan op een mogelijk te strikte uitlegging van de teksten? Waarom zo moeilijk doen? Ik kom in deze redeneertrant toch niet mee. Dit staat haaks op wat ik uit de Bijbel heb geleerd. Ik heb als functionerend voorganger van gemeenten steeds een geprofileerde houding aangenomen. Homoseksualiteit was steeds voor mij niet een ‘variatie’ op de schepping, maar een ‘deviatie’ (ontsporing). God heeft het huwelijk bedoeld als enige gesanctioneerde samenlevingsvorm voor man en vrouw. Hij voorzag niet in allerlei alternatieven. De scheppingsoverlevering is daar helder over. Het huwelijk tussen man en vrouw was exclusief een door God geheiligde verbintenis. Alles wat door mensen wordt ingebracht als evenwaardig is op grond van Gods Woord te beschouwen als een toegeven aan opvattingen die vandaag gemeengoed geworden zijn.

Maar het bleek mij nu dat vele anderen mij niet volgden in wat ik aangaf als ‘variatie’ en ‘deviatie’. Zij gingen mee in het spoor van nieuwe ontwikkelingen. De neiging van vele kerken om aan lhbti-verlangens grotendeels tegemoet te komen, is te zien als een knieval voor een meer barmhartige opstelling tegenover mensen met een andere seksuele oriëntatie, die hun leven daarnaar willen richten. In dit verband is het gebruik van het woord barmhartig verwarrend. Wil God deze barmhartigheid, als Hij homoseksualiteit in de praktijk van het leven afwijst?

Op het verkeerde been gezet
Is het echt wel een deviatie in de Bijbel? Als het om Romeinen 1:18-28 gaat, dé tekst bij uitstek in het Nieuwe Testament, waarin Paulus in niet mis te verstane bewoordingen de tegennatuurlijke omgang afwijst, werd gezegd dat de apostel de hedendaagse uitdrukking ‘in liefde en trouw’ niet heeft gekend. Hij zou zich in dat geval namelijk geheel anders hebben uitgedrukt. In de tekst, zoals deze er staat, keert hij zich tegen excessen en uitwassen op dat terrein. Dus, als Paulus van een homorelatie ‘in liefde en trouw’ had geweten, zou hij er zeker achter hebben gestaan. Dit noemt men echter ook wel een ‘argumentum e silentio’ (een argument uit de stilte). Voor deze redenering zijn geen bewijzen te vinden. Het is nog maar de vraag of deze eigenmachtige uitleg de schrift recht doet en de gemeente niet op het verkeerde been zet.

Ik merk op dat hier afslagen worden genomen of minimaal oplossingen worden aangedragen, die allerminst vanzelfsprekend zijn. Ik constateer verder dat de Bijbel hier in een verklaringsmal of -modus terechtkomt, die iets anders zegt dan het geschreven Woord toelaat. Deze schriftuitleg verslaat in de kerkelijke wereld zijn duizenden. Velen zijn vatbaar voor de gedachte dat de Bijbel de confrontatie met de complexiteit van het leven in deze tijd niet aankan.

De overtuiging
De wijze waarop de teksten uit Leviticus en Richteren vaak worden behandeld, maakt op mij vaak een treurige indruk. De gemeente wordt naar mijn idee overladen met feiten en meningen. Er worden daarbij meestal in een breed palet zoveel dingen aangehaald, dat ik het gevoel krijg: ‘wat blijft er nog van de teksten zelf over’? Er vindt naar mijn idee een deconstructie en ontmanteling plaats waarbij de betekenis onduidelijk is. De teksten worden eindeloos geproblematiseerd, is mijn indruk, om ze te kunnen laten zeggen wat men wil dat ze zeggen. Ook de betekenis van de teksten in de tijd dat ze zijn ontstaan en geschreven (‘meaning’) worden met een laag van vaagheid bedekt. Laat staan, dat er we nog uit kunnen komen wat de betekenis voor vandaag is (‘significance’).

Is het van mij onwil om mij te voegen in onvermijdelijke ontwikkelingen? Het is mij wel gezegd: ‘je houdt het toch niet tegen, het zit in de lucht!’ Wil ik dan geen barmhartige opstelling? Of is het ongepaste gelijkhebberij, dat ik niet akkoord ga met een uitleg van Paulus die niet het goede zicht had op de kwestie van ‘mannen die met mannen in wellust ontbranden’? Als ik diep in mijn hart kijk, dan is er sprake van een-niet-willen vanwege een-niet-kunnen. Er is de overtuiging: hier ligt voor mij een grens. Mijn schriftverstaan laat mij dit niet toe. Als ik dit opgeef, zijn er méér dingen die gaan wankelen. Ik zou echt heel graag de lhbti’ers ter wille zijn, maar ik kán het gewoonweg niet. Het lukt mij niet met Bijbelteksten te marchanderen, zo ervaar ik deze manier van Bijbellezen. Ik scoor laag op de Regenboog Index. Ik weet het. Het is niet anders. De ontwikkelingen gaan er wel om door. Men heeft mijn instemming niet nodig. Veel kerken en gemeenten beschouwen het als een erezaak om zo hoog mogelijk uit te komen in de Regenboog Index. Of zij daarmee op Gods weg zijn?

Yme Horjus