De Raad der heiligen (3)

Gert van de Weerd • 88 - 2012 • Uitgave: 19
We hebben in deel 1 en 2 van dit artikel de heilige zeven (aartsengelen) en de achtste (Jezus Christus) gedefinieerd. Ook de satanische zeven (zeven koningen) en de achtste (Satan). Blijft over de vijf, waar Openbaring 17:10 grondtekst over spreekt.

We geven nog eens de grondtekst van Openbaring 17:9 en 10 (de NBG vertaald hier namelijk afwijkend van de grondtekst); en vers 11 uit de NBG-vertaling:
9Hier komt het aan op wijsheid en inzicht: De zeven koppen zijn zeven heuvels; zeven waarop de vrouw zit. Ook zijn er zeven koningen. 10 De vijf zijn gevallen. Zij vielen neer en de ene is er nu. De anderen zijn nog niet gekomen. Zo gauw als hij gekomen is, heeft hij weinig tijd (en) moet hij blijven. 11 En het beest, dat was en niet is, is zelf ook de achtste, maar het is uit de zeven en het vaart ten verderve.

5. Wie zijn de Vijf?
De ‘vijf’ (Openbaring 17:10a grondtekst) zijn wellicht vier afgevallen aartsengelen en Satan, die hier als de ene wordt omschreven (vers 10b). Van hem wordt gezegd: de ene is er nu. Bedoeld wordt dat Satan reeds onder ons is. Dat hij rondgaat als een brullende leeuw (1 Petrus 5:8). Hij heeft dus vrij toegang tot de aarde. Die is hem oorspronkelijk als leengoed door God toebedeeld en daarom wordt hij de overste der wereld genoemd (Johannes 12:31, 14:30, 16:11).

Satan is niet altijd de verpersoonlijking van het kwaad geweest. Eens werd hij morgenster genoemd en was hij luisterrijk en goed; een aartsengel van grote macht. De val van Satan wordt dichterlijk verwoord in Jesaja 14:12-14 (NBV), ‘O morgenster, zoon van de dageraad, hoe diep ben je uit de hemel gevallen. Overwinnaar van alle volken, hoe smadelijk lig je daar geveld. Je zei bij jezelf: Ik stijg op naar de hemel, boven Gods sterren plaats ik mijn troon. Ik zetel op de toppen van de Safon, de berg waar de goden bijeenkomen. Ik stijg op tot boven de wolken, ik evenaar de Allerhoogste.’

Uit deze treurzang blijkt wel, dat God de val van Satan diep betreurde, want hij was de grootste onder de aartsengelen. Ezechiël 28:14-15 getuigt daarvan: ‘Je was een cherub, je vleugels beschermend uitgespreid, je was door Mij (Jahweh) neergezet op de heilige berg van God, waar je wandelde tussen vurige stenen. Je was onberispelijk in alles wat je deed, vanaf de dag dat je was geschapen tot het moment dat het kwaad vat op je kreeg.’
Ook Ezechiël 31:18 bezingt Satan voor zijn val: ‘Wie is er aan jou gelijk, wie van de bomen (= aartsengelen) in Eden is zo mooi en zo groot als jij?’
God gaf Satan grote luister en macht. Die is hij, ondanks zijn zondeval, nog niet geheel en al verloren, getuige Judas :9 ‘Zelfs de aartsengel Michaël waagde het niet de duivel te beschuldigen en te veroordelen toen hij met hem twistte over het lichaam van Mozes. Hij zei alleen: ‘Moge de Heer u straffen.’

De vier gevallen aartsengelen vinden we onder andere in Judas :6 beschreven: ‘Denk ook aan de engelen die hun oorspronkelijke positie ontrouw werden en de hun toegewezen plaats verlieten.’
Vermoedelijk hebben de vier afgevallen aartsengelen nu geen vrij toegang tot de aarde (zie Openbaring 17:10: de anderen zijn nog niet gekomen). Wellicht worden ze in de Eindtijd losgelaten, tijdens de Grote Verdrukking. Ook Openbaring 9:15 wijst daarop: ‘En de vier engelen, die tegen het uur en de dag en de maand en het jaar waren gereed gehouden, werden losgelaten om het derde deel van de mensen te doden.’
Omdat zij tegen God zijn opgestaan, verliezen de vier gevallen aartsengelen en Satan hun onsterfelijkheid. Dat leidt uiteindelijk tot hun dood. Niet direct, dat gebeurt pas aan het eind der tijden. Psalm 82:6-7 (NBV) profeteert daarover: ‘Ooit heb ik gezegd: “U bent goden, zonen van de Allerhoogste, allemaal.” Toch zult u sterven als mensen, ten val komen als aardse vorsten.’

Ook in Ezechiël 31 vinden we in dichterlijke bewoordingen de val van Satan beschreven. En ook daar spreekt de profetie over de vijf gevallen engelen (zij). Vers 14 profeteert: ‘Want zij zijn allen aan de dood overgegeven, om naar de onderwereld te gaan, te midden der mensenkinderen, naar hen die in de groeve zijn neergedaald.’

6. Het islamitisch Rijk van de Eindtijd?
Er wordt tegenwoordig steeds meer gespeculeerd over de identiteit van een (verondersteld) islamitisch rijk in de Eindtijd. Die meningen drijven mee op de hype – anti-islam – van deze tijd. Echter, dat rijk betreft zeker niet dat van de zeven koningen of de achtste koning, zoals sommigen zeggen. Daar is geen enkele Bijbelse grond voor. Ook spreekt de Bijbel nergens over de islam in relatie tot een mogelijke identificatie van een rijk, land of koning.

Daniël 11:40 profeteert over de koning van het Noorden (A) en de koning van het Zuiden (B), twee verschillende machten die de antichrist zullen aanvallen na de oprichting van het afgodsbeeld in de tempel (Openbaring 13:11-18). Leggen we de gegevens uit Daniël naast de landkaart van de huidige wereld, dan vertegenwoordigen zij waarschijnlijk:
A) De noordelijke islamitische staten (dus Turkije, Syrië, Libanon, wellicht ook Irak en Iran en het zuiden van de voormalige Sovjet-Unie) en
B) De zuidelijke islamitische staten (Noord-Afrika en wellicht ook Saoedi-Arabië en Jemen etc.).
Hoogstwaarschijnlijk zijn die twee rijken de voormalige bondgenoten van de Antichrist in de komende Eindtijd. Ten tijde dat de Antichrist – het herstelde Romeinse Rijk – op het hoogtepunt van zijn macht staat, zullen ze onderdeel (vazallen) van zijn rijk wezen.

De gruwel der verwoesting
Het zal duidelijk zijn, dat er een goede reden moet zijn waarom de koning van het Noorden en de koning van het Zuiden in opstand zullen komen tegen de antichrist. Die ligt – afgaande op de huidige islamitische signatuur van de landen die genoemd zijn (dus die onder A en B) – nogal voor de hand. Als namelijk het afgodsbeeld (de gruwel der verwoesting; Openbaring 13:8) dat spreken zal, in de tempel te Jeruzalem wordt opgericht, zullen de orthodoxe islamieten (evenals de orthodoxe Joden) in opstand komen tegen de Antichrist. Zij erkennen maar één God en als dogma weegt dat bij hen even zwaar als het shema van de Joden. Zij zullen weigeren het beeld van het beest te aanbidden.

In het volgende nummer gaan we verder.

Gert van de Weerd