De profeet Amos (4)

Gert van de Weerd • 90 - 2014 • Uitgave: 12
In Amos 7-9 worden vijf visioenen beschreven, die de het oordeel over Israël tot onderwerp hebben.

In het eerste (Amos 7:1-3) verschijnt een grote zwerm sprinkhanen die het land kaalvreten. In het tweede (Amos 7:4-6) verteert een vuur de grote vloed (Hebreeuws: Tehom = levend water) en verwoest het land. Maar God laat zich door Amos verbidden en beide oordelen worden afgewend (Amos 7:3 en 6).
In het derde visioen (Amos 7:7-9) laat God een loodlijn neer te midden van Zijn volk om hun rechtvaardigheid te meten. Naar aanleiding van die peiling wordt de schuldvraag gesteld: Heeft Israël recht op dispensatie van het komende oordeel? Het antwoord is kort en duidelijk: ‘Ik zal het voortaan niet meer sparen’ (Amos 7:8d). Met die uitspraak keert God zich af van Israël. Zo vervalt de bescherming die het volk nog had en staat het alleen in een vijandige wereld.
Amos 8 opent met het vierde visioen. Dat bevestigt dat Israël schuldig is aan zware zonden en dat daardoor het Sinaïtische verbond is verbroken. Het visioen maakt ook duidelijk dat de tijd voor het oordeel ‘rijp’ is.

Van beoordeling naar oordeel
Toen op de berg Horeb (Exodus 19) het Sinaïtische Verbond tussen God en Israël gesloten werd, veranderde de status daarvan. Het werd Gods volk! Dat was het begin van een bijzondere relatie, die veel verder ging dan een gewoon bondgenootschap. Er ontstond zelfs een soort liefdesrelatie tussen God en Zijn volk. Daarom noemt de Bijbel Israël Gods oogappel (Zacharia 2:8) en wordt het Sinaïtische verbond met een huwelijk vergeleken (Ezechiël 16).
Als onderdeel van dat verbond werd het volk Israël een eigen land gegeven. Dat is Kanaän, het heilige land. Jeruzalem werd de hoofdstad van het rijk en God (Jahweh), de hoge koning, ging daar wonen. Israël werd dus een theocratie (Godsregering). Na de scheiding in twee volken, namelijk Israël en Juda, veranderde het wezen van de beide naties niet. Ze bleven een theocratie. De koningen van Israël en Juda fungeerde als stadhouders in Gods dienst. Dat er zowel vrome als goddeloze koningen regeerden doet aan die constatering niets af. Elke keer als Israël/Juda van God afweek en tot zonde viel, werd het door God gestraft. Dat had altijd de onderliggende bedoeling om het weer op het rechte pad te krijgen. Die straffen waren dus medicinaal.

Slaan met ingehouden hand
God sloeg Zijn volk niet naar mate de zonde was, als een soort evenredige compensatie. Hij sloeg Zijn volk met ingehouden hand; zoals Calvijn dat omschrijft. Toen dat allemaal niet bleek te helpen en Israël zich massaal van God afkeerde, verbrak Israël aldus eenzijdig het Sinaïtische verbond. God kon niet anders dan die breuk ook van Zijn kant te bevestigen. In Amos 7:8 laat Hij een paslood neer. Dat is een symbolisch gebaar die de breuk ook van Zijn kant gestalte geeft. Het vierde visioen – de aankondiging van het oordeel – is daar een logisch gevolg op.

Het vijfde visioen
Amos 9 opent met het vijfde visioen en dat spreekt over de uitvoering van het goddelijke oordeel. Ook spreekt Amos niet meer over Mijn (Gods) volk, als in Amos 7:8 en 8:2. Israël wordt van nu af aan als een heidens volk gezien; als de Ethiopiërs (Amos 9:7).

Een God van wraak
In het eerste deel van Amos 9 toont de Hoogheilige zich een God, die geen spoortje medelijden meer toont met het verschrikkelijk lot dat Israël wacht. Die de ziedende toorn van Zijn rechtvaardige woede de vrije loop laat. Dat is een beeld dat we niet graag zien. Want christenen hebben moeite met een wraakzuchtige God. En als men daar in het Oude Testament niet omheen kan, wordt gewoonlijk gesteld dat de God van het Nieuwe Testament anders is. Dat schept de tegenstelling wraakzuchtig en liefhebbend, alsof er twee verschillende goden bestaan.
We kunnen de Hoogheilige niet modelleren naar onze smaak. Hij is een God van liefde, meer dan we ons zelfs kunnen voorstellen, maar Hij is ook een God van wraak. Hebreeën 10:31 doet daarover een duidelijke uitspraak: ‘Vreselijk is het, te vallen in de handen van de levende God!’
Toch zien wij in onze tijd geen lik-op-stukbeleid meer, zoals we dat op veel plaatsen in het Oude Testament vinden. Populair gezegd: God straft niet meer direct, tenzij in bijzondere gevallen. Dat heeft echter niets met een veranderde God te maken. Die directheid in daden was namelijk een onverbrekelijk onderdeel van Zijn verbondsrelatie met Israël. Daarover regeerde de Hoogheilige zelf, dus deden Zijn regeringsdaden zich direct gelden in de samenleving, ten goede of ten kwade.
Wij leven in het tijdperk der heidenen en van de Gemeente van Christus. Dat is de bedeling van de genade, zoals Romeinen 6:14 zo duidelijk zegt: ‘U bent namelijk niet onder de wet, maar onder de genade’ (HSV). Die genade is toegankelijk voor iedereen. In die context is geen sprake meer van directe bemoeienis van God door het zenden van oordelen, behalve in extreme gevallen. Voor ons geldt Matteüs 5:44-45, ‘Maar Ik zeg u: Heb uw vijanden lief; zegen hen die u vervloeken; doe goed aan hen die u haten; en bid voor hen die u beledigen en u vervolgen; zodat u kinderen zult zijn van uw Vader, Die in de hemelen is, want Hij laat Zijn zon opgaan over slechte en goede mensen, en laat het regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen’ (HSV).

Keuze tussen slecht en slechter
Er is geen twijfel over dat God van Israël hield en nog houdt, maar Zijn rechtvaardigheid eiste dat Israël gestraft zou worden voor de zware zonden die het bedreven had. Die straf wordt keer op keer verzacht of uitgesteld. Niet omdat Israël dat vroeg, of dit verdiende, maar ter wille van de heiligheid van Gods naam. Want de ondergang van Israël zou zich voor de ogen van de heidenvolken voltrekken. Dat blameerde ook de God van Israël, dus werd Zijn heiligheid aangetast. Daarom werd de straf steeds weer uitgesteld, tot deze niet langer uit te stellen was.
Je zou kunnen zeggen, dat de ‘pijn van God’ over de zonde van Israël, de pijn van de aantasting van Zijn Naam overtroffen had. Dat noemen we een onmogelijke keus: kiezen tussen slecht en slechter. Dat stelt de woede (en het verdriet!) van God over de zondeval van Israël in een helder daglicht.

Heilsprofetie
Na zoveel sombere profetie is het een verademing om Amos 9:11-15 te lezen. Want dat schetst een fantastische toekomst voor het volk Israël in de Eindtijd. Dat is een bekend thema in de Bijbel. De meeste profeten spreken daarover; sommigen zelfs zeer gedetailleerd, zoals Hosea, Jesaja, Ezechiël en Zacharia.
Maar dat heil is niet voor het gehele volk Israël weggelegd. Alleen zij die zich bekeren mogen dat heil genieten. Amos spreekt in dat kader van het herstel van de vervallen hut van David. Het zal duidelijk zijn dat niet koning David zelf bedoeld wordt, maar zijn dynastie. Het herstel van het koningschap is gekoppeld aan de komst van de Messias en de stichting van het Messiaanse Rijk.
In slechts weinig verzen wordt de terugkeer van Juda en Israël naar Kanaän voorzegt. Ook spreekt de profetie over uitbundige vruchtbaarheid van het land, die de Hof van Eden in herinnering brengt.

We sluiten met Hosea 1:10, ‘Eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk wezen als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet – zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God.’

Gert van de Weerd