De openbaring van Gods Naam (1)

Ton Stier • 94 - 2018 • Uitgave: 12
De naam Exodus (uittocht) is zeker toepasselijk voor het tweede Bijbelboek, gezien de bijzondere verlossing van Gods volk uit Egypte. Maar het woord ‘sjemot’, dat ‘namen’ betekent en aan het eerste vers is ontleend, is de eveneens veelbetekenende aanduiding in de Hebreeuwse Bijbel.

In Het Zoeklicht nr. 10 zagen we allereerst hoe de betekenissen van de namen van de zonen van Lea een prachtig profetisch panorama bevatten. Maar uiteindelijk gaat het om de Naam die boven alle namen uitstijgt: de Naam van God. In de bekendmaking van die Naam openbaart God Zijn wezen, dat in feite het ultieme doel van Zijn verlossing is. In het kennen van Zijn wezen ligt immers het geheim van de ware gemeenschap tussen God en mens.
We volgen de eerste verzen van Exodus 3.

De God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob
‘En Mozes hoedde het kleinvee van zijn schoonvader Jethro, de priester van Midian. Hij dreef het kleinvee tot voorbij de woestijn, en hij kwam bij de berg van God, de Horeb’ (vers 1).1 Eigenlijk beschrijft dit eerste vers in een notendop Mozes’ bediening: het brengen van het volk door de woestijn bij de berg Horeb, waar de verbondssluiting zou plaatsvinden en God gediend zou worden, zie vers 12: ‘en dit zal voor u het teken zijn dat Ík u gezonden heb: Als u het volk uit Egypte geleid hebt, zult u God dienen op deze berg.’
In de context van dat verbond is de openbaring van Zijn Naam en dus van Zijn wezen, van essentieel belang. Deze openbaring begint eigenlijk al vanaf vers 2: ‘En de Engel van de HEERE verscheen hem in een vuurvlam uit het midden van een doornstruik. Hij keek toe, en zie, de doornstruik brandde in het vuur, maar de doornstruik werd niet verteerd.’
Deze Engel van de HEERE blijkt God Zelf te zijn, Die Mozes vanuit de brandende doornstruik twee keer bij name noemt (vers 4) en Zichzelf vervolgens eerst bekendmaakt met: ‘Ik ben de God van uw vader, de God van Abraham, de God van Izak en de God van Jakob’ (vers 6a). Je zou niet meteen de verbinding leggen, maar in deze drie benamingen: ‘de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob’, ligt een prachtig bewijs van de opstanding opgesloten. Naar aanleiding van een twistgesprek tussen de Heere Jezus en de Sadduceeën, die niet geloofden in de opstanding, pareert de Hij kernachtig hun valse leer: ‘En dat de doden opgewekt zullen worden, heeft ook Mozes duidelijk te kennen gegeven bij de doornstruik, toen hij de Heere de God van Abraham, de God van Isaäk en de God van Jakob noemde. God nu is niet een God van de doden, maar van de levenden, want voor Hem leven zij allen’ (Lucas 20:37-38).

Zichtbare verschijning
Verder is het opvallend dat God zichtbaar aan Mozes verschijnt, immers ‘Mozes bedekte zijn gezicht, want hij was bevreesd God aan te kijken’ (Exodus 3:6). Uitgaande van Johannes 1:18 dat ‘niemand ooit God heeft gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard’, mogen we dus concluderen dat we hier te maken hebben met de openbaring van God in Zijn Zoon voor Zijn komst in het vlees.2

In een vuurvlam
Dat de Engel van de HEERE in een vuurvlam verschijnt, is eveneens zeer opmerkelijk, evenals het feit dat de brandende doornstruik niet door het vuur wordt verteerd.
In deze brandende doornstruik herkennen we een beeld van Israël. Niet voor niets bidt Salomo: ‘Zij zijn Uw volk en Uw eigendom, door U uit Egypte geleid, uit het midden van de ijzeroven’ (1 Koningen 8:51). In het vuur van die ijzeroven was God Zelf aanwezig, zoals later bij Daniëls vrienden in de zevenmaal heter opgestookte oven (Daniël 3). En dat is tegelijk de reden waarom de doornstruik niet verbrandt. Zelfs de gruwelijke Holocaust, wat letterlijk ‘brandoffer’3 betekent, heeft het volk niet kunnen verteren. Als volk is Israël onvernietigbaar, want ‘…wanneer u door het vuur zult gaan, zult u niet verbranden…’ (Jesaja 43:2). Indrukwekkend zijn in deze context de woorden van Jesaja 63: ‘In al hun benauwdheid was Hij benauwd; de Engel van Zijn aangezicht heeft hen verlost…’ (vers 9). Nog voordat de verlossing was gerealiseerd, bevond de Heere Zich al met Zijn volk in de hitte van het vuur en deelde Hij in hun benauwdheid.

Gods aanwezigheid in het lijden en de verlossing van Zijn volk (vers 7-8)
Gods nadrukkelijke betrokkenheid bij het lijden van Zijn volk en de verlossing die Hij voor hen tot stand bracht, herkennen we in de zeven dimensies van Zijn verlossing:
1. ‘Ik heb duidelijk de onderdrukking van Mijn volk, dat in Egypte is, gezien’4
2. ‘en heb hun geschreeuw om hulp vanwege hun slavendrijvers gehoord.’
3. ‘Voorzeker, Ik ken hun leed.’ Dat wil zeggen dat God dat leed letterlijk heeft meegevoeld, zoals we reeds zagen in Jesaja 63: ‘In al hun benauwdheid was Hij benauwd…’ (vers 9).
4. ‘Daarom ben Ik neergekomen’ (vers 8). God Zelf realiseert de verlossing van Zijn volk door vanuit de hemel neer te dalen.
5. ‘om het volk te redden uit de macht van de Egyptenaren’
6. ‘en het te leiden uit dit land’
7. ‘naar een goed en ruim land, naar een land dat overvloeit van melk en honig.’
De Statenvertaling geeft hier terecht het woord ‘opvoeren’, ter vertaling van het Hebreeuwse ‘ala’, waarvan het bekende woord ‘alija’ is afgeleid. Als Joden naar Israël emigreren, dan heet dat ‘alija maken’, dat letterlijk ‘opgaan’ betekent. Denk aan de Israëlische vliegmaatschappij El Al, dat ‘naar boven’ betekent. Zo lezen we dat toen Jozef zijn vader Jakob ging begraven hij ‘op toog’ van Egypte naar Kanaän (Genesis 50:7, St.Vert.)5.

Op Mozes’ vraag: ‘Zie, wanneer ik bij de Israëlieten kom en tegen hen zeg: De God van uw vaderen heeft mij naar u toe gezonden, en zij mij zeggen: Wat is Zijn Naam? Wat moet ik dan tegen hen zeggen?’ luidt Gods antwoord: ‘IK BEN DIE IK BEN’ (vers 14a).

In de volgende aflevering zullen we zien hoe deze Naam terugkomt in het Johannes-evangelie, alsmede de achtergrond van de onuitsprekelijk Godsnaam: JHWH.

Ton Stier

1 Psalm 78:52 geeft het bijna identiek weer: ‘Hij liet Zijn volk als schapen wegtrekken en leidde hen als een kudde door de woestijn.’
2 Vergelijk o.a. Exodus 14:19; Richteren 2:1-5; 6:11-24; 13:21-22.
3 Afgeleid van het Griekse woord ‘holocauston’, wat letterlijk ‘geheel verbrand’ betekent.
4 Ter intensivering heeft het Hebreeuws hier een verdubbeling van het woord ‘zien’.
5 In de synagoge wordt het woord ‘alija’ ook gebruikt voor degene die de Bima (de verhoogde plaats met lessenaar) betreedt om uit de Thora te lezen.