De meeste mensen deugen of deugen niet?

Wilco Sliedrecht • 97 - 2021 • Uitgave: 9
In september 2019 kwam een bestseller uit met de titel: ‘De meeste mensen deugen’. De dertiger, domineeszoon en geschiedkundige Rutger Bregman pretendeerde met dit boek zelfs ‘de wereldgeschiedenis te herschrijven’. Nu is het doel van dit artikel niet om een zoveelste boek- recensie te schrijven (de hoge pretenties van dit boek zijn reeds in meerdere recensies onderuitgehaald), maar wél om geprikkeld door de titel van dit boek te kijken in hoeverre de Bijbel dit de schrijver zou kunnen nazeggen; wat is het Bijbelse mensbeeld?

Nog even sterker aangezet: hoe kijkt God Zelf naar de mensheid? Want ik geloof nog steeds dat de Bijbel, door Gods Geest geïnspireerd, ook aanwijzingen geeft hoe naar de mensheid te kijken met de ogen van God Zelf. Nu geloof ik vervolgens niet dat de Bijbel een handboek voor psychologie is, net zomin dat je vanuit de Bijbel tussen de regels door bijvoorbeeld de heelkunde zou kunnen leren of het vak van timmerman; dat soort redeneren is dan ook niet wat bedoeld wordt met de ‘algenoegzaamheid van de Schrift’. Dat is té simpel Biblicisme, en daarin loop je vroeg of laat toch wel een keer vast in de weerbarstige praktijk van het leven. Maar wat we wél in de Bijbel kunnen vinden is de weg tot redding in Jezus Christus en heldere aanwijzingen voor de weg daarna (2 Timotheüs 3:15-17). We vinden heel vaak niet de oplossing uit een bepaalde probleemsituatie, maar eigenlijk altijd wel aanwijzingen hoe zich tot zo’n probleemsituatie te verhouden en dat in afhankelijkheid van God. Daar is God op uit: de verbintenis aan Hem en het steeds meer gaan lijken op Zijn Zoon.

De waarheid
Toch valt er wel vanuit de Bijbel een bepaald mensbeeld te reconstrueren; er zijn genoeg aanwijzingen en uitspraken waar we wel wat mee kunnen. Is dat mensbeeld nu heel negatief, of deugen de meeste mensen toch wel, of ligt de waarheid ergens in het midden?
Nu is het mij opgevallen dat Bijbels gezien het in soortgelijke dilemma’s niet altijd een uitgesproken ‘ja’ of ‘nee’ is, maar dat beide antwoorden tegelijkertijd heel uitgesproken waar kunnen zijn.

Beginnen we maar gelijk bij het begin; pakweg zo’n 6 tot 10.000 jaar geleden alweer. De hele schepping, inclusief het eerste mensenpaar, kreeg van God de beoordeling ‘zeer goed’, zo lezen we in Genesis hoofdstuk 1. Niet de meeste, maar zelfs alle mensen deugden oorspronkelijk, zou je kunnen zeggen. Helaas lezen we al kort daarna in Genesis 3, dat de mensen zich lieten verleiden om God niet God te laten zijn. Ze wilden meer weten en meer zijn…. Die keuze had dramatische gevolgen; van het plukken van de vrucht dragen we tot op heden de wrange vruchten. Dood en verderf, schaamte, afgunst en afstand en de vervloeking van de aarde door God Zelf domineren sindsdien de mensheid en de aarde.
Stel ik zou niet in God en de Bijbel geloven en ik zou zien wat de mensheid elkaar aandoet en hoe ook de aarde zelf zucht onder de menselijke gesel, dan zou die alledaagse werkelijkheid naar mijn overtuiging toch het beste verklaard kunnen worden van de processen die in de eerste hoofdstukken van Genesis beschreven staan. Je zou van hieruit -als je je daarvoor tenminste eerlijk openstelt- alsnog bij de Bijbel en de God van de Bijbel kunnen uitkomen.

Te hoog gegrepen
De Bijbel is een eerlijk boek. Ze stelt de menselijke hoofdrolspelers niet voor als helden waarop niets valt aan te merken, maar ook het bedrog, zinloos geweld, jaloezie, vreemdgaan en zelfs moord is hierin allemaal terug te vinden.

God gaf een wet en allerlei afgeleide wetten en leefregels om de samenleving een beetje leefbaar en de mensen in het gareel te houden, maar van binnen waren té vaak de verlangens soms tegengesteld aan wat God vond en zei. De wet stelde simpelweg: ‘U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf’

, maar ook dat bleek voor iedereen uit eigen kracht toch te hoog gegrepen.

Op de overtreding van het gebod in Genesis 3 stond van Godswege de doodsstraf. Dat is de lijn die vervolgens in de hele Bijbel teruggevonden wordt. In de brieven van Paulus, bijvoorbeeld in Efeze 2 en Kolossenzen 2, wordt onomwonden gesteld dat de mensheid vanuit zichzelf ‘dood’ is. Naast het fysieke overlijden na een korter of langer leven, wijst dit vooral op de doodsheid voor de dingen van God; de onmogelijkheid om consequent naar Zijn wil te leven of zelfs maar even in leven te kunnen blijven in Zijn nabijheid. Dat heeft vooral te maken met de wezenskenmerken van God Zelf: Hij is onmetelijk zuiver, heilig en niets onreins kan voor Hem bestaan. Vandaar dat alleen vanuit Hem ingegrepen kon worden, de oplossing kwam van boven. Het is nodig om weer levend gemaakt (Efeze 2: 1, 5-6), of ‘opnieuw geboren’ (Johannes 3:3) te worden. Er is geen opknappen of een beetje oppoetsen aan; alleen een herschepping kan de doodse toestand weer ongedaan maken. Die levendmaking kon alleen plaatsvinden doordat God Zelf in Zijn Zoon wél plaatsvervangend volledig de wet kon houden; omdat Hij gestorven en weer levend is geworden. Alleen door geloof in Jezus kan er een ‘uitruil’ plaatsvinden (2 Korinthe 5:15, 17). Zijn dood wordt mijn dood en mijn dood werd Zijn dood; Zijn leven wordt mijn leven en mijn leven wordt leven voor Hem!

Nabijheid van God
Vanuit de Bijbel weten we dat het dus onmogelijk is, om door zelf de wet te houden, je best te doen, of een goed leven te leven te compenseren voor de zonde. Het is onmogelijk om op deze wijze de nabijheid van God weer te verdienen. Hij neemt alleen genoegen met het eigen Goddelijke en volmaakte leven dat Hij ook nog eens Zelf in een opnieuw geboren mens geplant heeft. Het is trouwens een misvatting dat een christen vanaf dat moment wél volmaakt moet of kan leven en zo Gods gunst alsnog zou kunnen verdienen.

Betekent dit dat na de zondeval de mensheid helemaal niets waard is in Gods ogen? De mens is -ondanks de val- nog steeds naar Gods beeld geschapen en Psalm 8 noemt dat de mens met eer en glorie gekroond is. Een opmerkelijke geschiedenis vinden we in Handelingen 10, waar van een Romeinse hoofdman Cornelius geschreven staat, dat hij voor God aangename dingen doet; ‘maar in ieder volk is degene die Hem vreest en gerechtigheid doet, Hem welgevallig’. Het is dus niet zo dat de gevallen toestand van de mens hem er niet toe in staat zou kunnen stellen om goede, zelfs nobele dingen te doen. Toch moest Cornelius nog het Evangelie horen, wat pas daarna tot redding leidde.

Goede daden schieten altijd tekort, omdat de samenvatting van de wet aangeeft dat het pas voldoende zou zijn als we God met alles wat in ons is zouden liefhebben, en dat dan 24 uur, 7 dagen per week. Om maar niet te spreken over het liefhebben van de naaste als onszelf.

De hoofdreden
Als die meetlat ernaast wordt gehouden, schieten zelfs de meest aimabele mensen tekort. Heel veel goeds in deze wereld wordt niet eens met het oog op en tot eer van God gedaan. De meeste mensen deugen wellicht op heel veel vlakken, maar op dit vlak dan toch zeker niet.

In de geschiedenis is er maar één mens geweest, die ‘U zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw kracht en met heel uw verstand, en uw naaste als uzelf’ ten volle heeft weten waar te maken; de Godmens Jezus Christus.
Dan komen we gelijk bij de hoofdreden waarom de meeste mensen niet deugen: deze grote zaligheid wordt veronachtzaamd; Jezus Christus wordt maar door een minderheid van de mensen aangenomen als redder en Heer. Die redding wordt alleen maar op waarde geschat door mensen die tot het inzicht gekomen zijn dat ze van zichzelf niet deugen; althans nooit genoeg om zonder Plaatsvervanger tot God te kunnen naderen.

De ‘5 nieten’
De meeste mensen deugen? In 1740 schreef een predikant Schortinghuis een ander boek: ‘Het innige christendom’. Om helder te maken dat de mens het moest hebben van genade en leven buiten zichzelf in Christus, formuleerde hij de ‘5 nieten’: ik wil niet, ik kan niet, ik weet niet, ik heb niet en ik deug niet. Hedendaagse christenen zouden daar wat schamper over kunnen doen en het is natuurlijk vervolgens ook nooit de bedoeling om daar lijdzaam in te blijven hangen, maar de Bijbelse taal klinkt wel heel anders dan de optimistische conclusie van ‘de meeste mensen deugen’. De situatie in de wereld overziend, viel die stelling nog los van de Bijbel sowieso al niet vol te houden. Discriminatie, gezagloosheid en de zelfverheffing met de aanbidding van ‘het eigen gelijk’ tasten de fundamenten van menig op het oog vreedzame samenleving aan. Ook de westerse samenleving is vaak maar voorzien van een flinterdun laagje beschaving; we hoeven maar te kijken naar de nog redelijk recente Wereldoorlogen en hoe foute leiders met nog foutere ideeën, ook nu nog, soms kritiekloos door grote scharen worden nagevolgd.

Op zoek naar Wie wel deugt? ’Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond!’ (Hebreeën 2:9).

Wilco Sliedrecht