De media melden: 'Archeologie bewijst: de Bijbel heeft ongelijk'
Maar is dat bewijs er wel?
Waarom zwijgt de wereld der wetenschappers over de feiten die de Bijbelse geschiedenis juist onderschrijven?
Zeventig jaar moderne archeologie heeft uitgewezen dat de Israëlieten nooit slaven in Egypte zijn geweest, dat het volk nooit en masse de Sinaï is doorgelopen, dat het land Kanaän nooit is veroverd, dat het land nooit onder de twaalf stammen is verdeelden dat koninkrijken van David en Salomo geen regionale macht waren, maar een kleine samenleving van stammen.
Dat schreef onlangs professor Herzog van de Tel Aviv Universiteit in het Israëlische dagblad Ha'aretz. Volgens Herzog heeft er een revolutie plaatsgehad onder archeologen in recente jaren. De meesten die betrokken zijn bij onderzoek naar de Bijbel, archeologie en de geschiedenis van het Joodse volk zijn het erover eens dat de geschiedenis zoals beschreven in de eerste boeken van de Bijbel nooit op deze wijze hebben plaatsgevonden. Het tegendeel is waar, zo beweert hij.
Zijn verhaal creëerde een korte, maar heftige storm. Ook in de Nederlandse media hebben verschillende verhalen gestaan over de vondsten van de hoogleraar. Maar veel steun krijgt hij niet.
OUD VERHAAL
In Israël waren het zijn medestanders, die zeiden dat Herzog met niks nieuws kwam. Het is een "oude theorie in een nieuw jasje", zo zeiden zij. Hij schreef in zijn verhaal, dat de meeste wetenschappers in Israël het met hem eens zijn, maar dat bleek makkelijker beweerd dan onderbouwd. Niemand kwam Herzog te hulp toen de 24-uurs storm over Israël raasde. Eén van de tegenstanders van Herzog zei dat zijn woorden "als de ochtendnevel verdwijnen". En dat was ook zo. Er bleek weinig nieuws onder de zon.
De vroege Zionisten van de staat Israël hechtten vijftig jaar geleden grote waarde aan archeologisch onderzoek. Daar waar de Arabische vijanden beweerden dat het Joodse volk niets te zoeken had in het land, wilden de Joden het tegendeel beweren. De grote motor achter de archeologie was David Ben-Gurion. En daarom was het weinig verrassend dat vooral uit de hoek van de "oude" Zionisten professor Herzog om de oren kreeg. Tommy Lapid, leider van de anti-religieuze (!!) Shinui partij zei: “Tientallen vindingen onderschrijven nou net wel de Bijbel. Elk volk heeft legendarisch periodes. Rome is gesticht door Romulus en Remus, gezoogd door wolven en opgegroeid onder de honden. Zo meteen krijgen we een Romeinse archeoloog die zegt geen spoor te kunnen vinden van de hondenkolonie”. Het is een grappige reactie van Lapid, maar de eerste zin is wel degelijk interessant. Er zijn vindingen, er zijn heel veel vindingen die de bijbelse geschiedenis wel ondersteunen.
En dat was het betoog van professor Adam Zartal, die een paar weken na het verhaal van zijn collega Herzog eveneens in Ha'aretz een soort tegenstuk schreef. Dat verhaal kreeg natuurlijk weinig internationale aandacht, maar hij haalde Herzog onderuit. Niet dat hij alle antwoorden gaf, want, zo zegt hij terecht, nog niet alles is onderzocht. En om nu te zeggen dat bepaalde geschiedenissen niet hebben plaatsgevonden, louter omdat de archeologie nog geen vondsten heeft gedaan, gaat Zartal, die hoofd is van de archeologische afdeling van de Haifa Universiteit, uiteraard te ver.
Behalve de Bijbel waren er maar weinig bronnen die de bijbelse geschiedenis onderschreven. Farao Merneptah, zoon van de bekende Ramses de Grote, schreef dat hij in het land Kanaan stammen tegen kwam die "Israël- genoemd werden. Dat was waarschijnlijk aan het einde van de dertiende eeuw voor Christus. Maar dan houdt het voor een aantal eeuwen op. Tot de tiende eeuw voor Christus zijn er geen buiten-bijbelse aanwijzingen. Deze zogeheten "zwarte periode" is voor "Bijbel ontkenners" precies de reden geweest de Bijbel als historisch boek af te schrijven. Dat is ook de basis van het verhaal van professor Herzog.
NIEUWE FEITEN
Hier kwam verandering in na 1967. Een groot deel van het onderzoek van Zartal en de zijnen heeft plaatsgevonden in Judea en Samaria, tegenwoordig beter bekend als de Westelijke Jordaanoever. Na de Zesdaagse oorlog in 1967 toen Israël dit gebied veroverde kon begonnen worden met archeologisch werk in deze gebieden. Al snel werden de eerste tekenen gevonden van Israëlische nederzettingen uit de twaalfde en elfde eeuw voor onze jaartelling. In 1972 schreven de onderzoekers Gofna en Porat dat "in de Israëlitische periode een nieuw nederzettingen proces plaatsvond in de heuvels van Samaria, die geïdentificeerd kunnen worden met de stammen Efraim en Manasse". In 1978 lanceerde de Universiteit van Haifa het "Samaria onderzoek" waar toen ook professor Zartal aan deelnam. Dat onderzoek dat zich concentreert op de nederzettingen van Manasse gaat tot op vandaag de dag door.
Tijdens dat onderzoek zijn nu zo'n tweehonderd nederzettingen gevonden die uit de dertiende en twaalfde eeuw voor Christus stammen. Van de meeste van deze kleine dorpen was niet bekend dat ze ooit bestaan hadden. De nederzettingen bestonden uit kampeerplaatsen of kleine dorpen met alle dezelfde architectuur en potten, die verschilden van de Kanaanitische cultuur. De nederzettingen behoorden aan een seminomadisch volk dat vanuit het oosten (de Jordaan) het land is binnengetrokken. Een studie van de kookpotten uit die tijd liet een chronologische lijn zien van het vestigen van de eerste nederzettingen in het oosten en van latere in het westen. De vroegste nederzettingen zijn gevonden in de Jordaanvallei en de bevolking is langzaam naar het westen opgetrokken, ondertussen nieuwe nederzettingen vestigend. Professor Larry Herr van de Universiteit van Toronto die onderzoek doet vlakbij de Jordaanse hoofdstad Amman heeft soortgelijke keramiek (potten) gevonden in zijn opgravingen. Het is het eerste bewijs dat ditzelfde volk ten oosten van de Jordaan is geweest in dezelfde periode.
DE BIJBEL-ONTKENNERS
Maar nog is het de vraag - en die vraag is terecht - of het hier ging om het Joodse volk, dat vanuit het huidige Jordanië de rivier de Jordaan is overgestoken en vanuit het oosten naar het westen is getrokken. De dorpen die gevonden zijn konden net zo goed van één van de andere volken zijn die in de Bijbel beschreven worden. En dat waren er nogal wat. Huizen en potten in zichzelf onderschrijven niet een etnische identiteit. Nationale en religieuze identiteit worden geuit in teksten en in religieuze rituelen. En aangezien de "Bijbel ontkenners" ervan uitgaan dat de Bijbel door slechts enkele personen is geschreven lang nadat de geschiedenissen hadden plaatsgevonden, was er meer nodig dan wat de onderzoekers van de Universiteit van Haifa hadden gevonden. En dat gebeurde ook: het altaar op de berg Ebal.
Mozes gaf het volk de instructie "op de dag waarop gij de Jordaan overtrekt" om een ceremonie te houden op de bergen Gerizim en Ebal.
NIEUWE VONDSTEN
Mozes gaf het volk de instructie “op de dag waarop gij de Jordaan overtrekt” om een ceremonie te houden op de bergen Gerizim en Ebal. Dat staat beschreven in Deuteronomium 27. Eerder in Deuteronomium 11: 29 en 30 wordt beschreven hoe het volk bij die bergen moest komen. Jozua 8 vanaf vers 30 beschrijft de bouw van het altaar en de ceremonie daar omheen. De onderzoekers uit Haifa hebben op de oostflank van de berg Ebal een plek gevonden met stenen muren er omheen. Het geheel is gebouwd aan het eind van de dertiende eeuw voor Christus en heeft ongeveer vijftig jaar bestaan. Het graafwerk in de jaren 1982 tot 1989 heeft een grote structuur blootgelegd met in het centrum daarvan een stenen platform. Er zijn potten, juwelen en botten gevonden van schapen en geiten dat overeenkomt met de offerregels in de Torah.
De structuur van het altaar is dezelfde als alle later in de Bijbel en op andere plaatsen beschreven altaren van het Joodse volk: die in Ezechiël 43, die van de tweede tempel, de omschrijvingen van de historicus Flavius Josephus en de beschrijving in de tempelrol die gevonden is bij de Dode Zee. Professor Zartal schrijft dat de architectonische identiteit, het tijdperk (het begin van het nederzettingenproces) en de plaats (berg Ebal) de plek doet identificeren "met een hoge graad van waarschijnlijkheid" als het altaar dat beschreven wordt in de bijbelboeken Deuteronomium en Jozua. Het constructiemateriaal was gelijk aan dat van de meeste van de nederzettingen die eerder gevonden zijn tussen de rivier de Jordaan en de vele plaatsen in Samaria. Het werd daarmee voor de eerste keer mogelijk om te zeggen dat de heuvels in dat gebied "bijna zeker" aan de stammen van Israël behoorde. Als extra argument voegt Zartal er nog aan toe dat rond het altaar geen inscripties of aanwijzingen van andere goden zijn gevonden. In de tempels van het nabij gelegen Shechem (Nablus) vind je die wel. Volgens Zartal wijst het altaar op de berg Ebal er ook op dat Deuteronomium en Jozua geschreven zijn in een vroege periode, waarschijnlijk direct na de actuele gebeurtenissen.
Wat is met deze bevindingen gedaan door de "Bijbel-ontkenners"? Bijna niets. De publicatie van de vondsten in de jaren tachtig heeft enkele debatten opgeleverd, maar de wereld der wetenschappers is verder stil gebleven.
In 1991 zei professor Larry Steiger van Harvard University: 'Als er een altaar op de berg Ebal heeft gestaan, dan is het gevolg voor ons onderzoek revolutionair. Wij allen moeten terug naar de kleuterschool". Zartal geeft hem natuurlijk gelijk. Hij schrijft: 'Als onze vindingen gegrond zijn, dan betekent dat dat het grootste deel van de Bijbel als historische bron kan dienen. Als ze niet gegrond zijn, laten we dan wetenschappelijke tegenargumenten horen". Tot vandaag worden die niet gehoord. Zartal heeft twee boeken geschreven over zijn bevindingen tot nu toe. Binnenkort verschijnt in het Hebreeuws het boek "Een volk is geboren: het altaar op de berg Ebal en de oorsprong van Israël".
Feike ter Velde
Waarom zwijgt de wereld der wetenschappers over de feiten die de Bijbelse geschiedenis juist onderschrijven?
Zeventig jaar moderne archeologie heeft uitgewezen dat de Israëlieten nooit slaven in Egypte zijn geweest, dat het volk nooit en masse de Sinaï is doorgelopen, dat het land Kanaän nooit is veroverd, dat het land nooit onder de twaalf stammen is verdeelden dat koninkrijken van David en Salomo geen regionale macht waren, maar een kleine samenleving van stammen.
Dat schreef onlangs professor Herzog van de Tel Aviv Universiteit in het Israëlische dagblad Ha'aretz. Volgens Herzog heeft er een revolutie plaatsgehad onder archeologen in recente jaren. De meesten die betrokken zijn bij onderzoek naar de Bijbel, archeologie en de geschiedenis van het Joodse volk zijn het erover eens dat de geschiedenis zoals beschreven in de eerste boeken van de Bijbel nooit op deze wijze hebben plaatsgevonden. Het tegendeel is waar, zo beweert hij.
Zijn verhaal creëerde een korte, maar heftige storm. Ook in de Nederlandse media hebben verschillende verhalen gestaan over de vondsten van de hoogleraar. Maar veel steun krijgt hij niet.
OUD VERHAAL
In Israël waren het zijn medestanders, die zeiden dat Herzog met niks nieuws kwam. Het is een "oude theorie in een nieuw jasje", zo zeiden zij. Hij schreef in zijn verhaal, dat de meeste wetenschappers in Israël het met hem eens zijn, maar dat bleek makkelijker beweerd dan onderbouwd. Niemand kwam Herzog te hulp toen de 24-uurs storm over Israël raasde. Eén van de tegenstanders van Herzog zei dat zijn woorden "als de ochtendnevel verdwijnen". En dat was ook zo. Er bleek weinig nieuws onder de zon.
De vroege Zionisten van de staat Israël hechtten vijftig jaar geleden grote waarde aan archeologisch onderzoek. Daar waar de Arabische vijanden beweerden dat het Joodse volk niets te zoeken had in het land, wilden de Joden het tegendeel beweren. De grote motor achter de archeologie was David Ben-Gurion. En daarom was het weinig verrassend dat vooral uit de hoek van de "oude" Zionisten professor Herzog om de oren kreeg. Tommy Lapid, leider van de anti-religieuze (!!) Shinui partij zei: “Tientallen vindingen onderschrijven nou net wel de Bijbel. Elk volk heeft legendarisch periodes. Rome is gesticht door Romulus en Remus, gezoogd door wolven en opgegroeid onder de honden. Zo meteen krijgen we een Romeinse archeoloog die zegt geen spoor te kunnen vinden van de hondenkolonie”. Het is een grappige reactie van Lapid, maar de eerste zin is wel degelijk interessant. Er zijn vindingen, er zijn heel veel vindingen die de bijbelse geschiedenis wel ondersteunen.
En dat was het betoog van professor Adam Zartal, die een paar weken na het verhaal van zijn collega Herzog eveneens in Ha'aretz een soort tegenstuk schreef. Dat verhaal kreeg natuurlijk weinig internationale aandacht, maar hij haalde Herzog onderuit. Niet dat hij alle antwoorden gaf, want, zo zegt hij terecht, nog niet alles is onderzocht. En om nu te zeggen dat bepaalde geschiedenissen niet hebben plaatsgevonden, louter omdat de archeologie nog geen vondsten heeft gedaan, gaat Zartal, die hoofd is van de archeologische afdeling van de Haifa Universiteit, uiteraard te ver.
Behalve de Bijbel waren er maar weinig bronnen die de bijbelse geschiedenis onderschreven. Farao Merneptah, zoon van de bekende Ramses de Grote, schreef dat hij in het land Kanaan stammen tegen kwam die "Israël- genoemd werden. Dat was waarschijnlijk aan het einde van de dertiende eeuw voor Christus. Maar dan houdt het voor een aantal eeuwen op. Tot de tiende eeuw voor Christus zijn er geen buiten-bijbelse aanwijzingen. Deze zogeheten "zwarte periode" is voor "Bijbel ontkenners" precies de reden geweest de Bijbel als historisch boek af te schrijven. Dat is ook de basis van het verhaal van professor Herzog.
NIEUWE FEITEN
Hier kwam verandering in na 1967. Een groot deel van het onderzoek van Zartal en de zijnen heeft plaatsgevonden in Judea en Samaria, tegenwoordig beter bekend als de Westelijke Jordaanoever. Na de Zesdaagse oorlog in 1967 toen Israël dit gebied veroverde kon begonnen worden met archeologisch werk in deze gebieden. Al snel werden de eerste tekenen gevonden van Israëlische nederzettingen uit de twaalfde en elfde eeuw voor onze jaartelling. In 1972 schreven de onderzoekers Gofna en Porat dat "in de Israëlitische periode een nieuw nederzettingen proces plaatsvond in de heuvels van Samaria, die geïdentificeerd kunnen worden met de stammen Efraim en Manasse". In 1978 lanceerde de Universiteit van Haifa het "Samaria onderzoek" waar toen ook professor Zartal aan deelnam. Dat onderzoek dat zich concentreert op de nederzettingen van Manasse gaat tot op vandaag de dag door.
Tijdens dat onderzoek zijn nu zo'n tweehonderd nederzettingen gevonden die uit de dertiende en twaalfde eeuw voor Christus stammen. Van de meeste van deze kleine dorpen was niet bekend dat ze ooit bestaan hadden. De nederzettingen bestonden uit kampeerplaatsen of kleine dorpen met alle dezelfde architectuur en potten, die verschilden van de Kanaanitische cultuur. De nederzettingen behoorden aan een seminomadisch volk dat vanuit het oosten (de Jordaan) het land is binnengetrokken. Een studie van de kookpotten uit die tijd liet een chronologische lijn zien van het vestigen van de eerste nederzettingen in het oosten en van latere in het westen. De vroegste nederzettingen zijn gevonden in de Jordaanvallei en de bevolking is langzaam naar het westen opgetrokken, ondertussen nieuwe nederzettingen vestigend. Professor Larry Herr van de Universiteit van Toronto die onderzoek doet vlakbij de Jordaanse hoofdstad Amman heeft soortgelijke keramiek (potten) gevonden in zijn opgravingen. Het is het eerste bewijs dat ditzelfde volk ten oosten van de Jordaan is geweest in dezelfde periode.
DE BIJBEL-ONTKENNERS
Maar nog is het de vraag - en die vraag is terecht - of het hier ging om het Joodse volk, dat vanuit het huidige Jordanië de rivier de Jordaan is overgestoken en vanuit het oosten naar het westen is getrokken. De dorpen die gevonden zijn konden net zo goed van één van de andere volken zijn die in de Bijbel beschreven worden. En dat waren er nogal wat. Huizen en potten in zichzelf onderschrijven niet een etnische identiteit. Nationale en religieuze identiteit worden geuit in teksten en in religieuze rituelen. En aangezien de "Bijbel ontkenners" ervan uitgaan dat de Bijbel door slechts enkele personen is geschreven lang nadat de geschiedenissen hadden plaatsgevonden, was er meer nodig dan wat de onderzoekers van de Universiteit van Haifa hadden gevonden. En dat gebeurde ook: het altaar op de berg Ebal.
Mozes gaf het volk de instructie "op de dag waarop gij de Jordaan overtrekt" om een ceremonie te houden op de bergen Gerizim en Ebal.
NIEUWE VONDSTEN
Mozes gaf het volk de instructie “op de dag waarop gij de Jordaan overtrekt” om een ceremonie te houden op de bergen Gerizim en Ebal. Dat staat beschreven in Deuteronomium 27. Eerder in Deuteronomium 11: 29 en 30 wordt beschreven hoe het volk bij die bergen moest komen. Jozua 8 vanaf vers 30 beschrijft de bouw van het altaar en de ceremonie daar omheen. De onderzoekers uit Haifa hebben op de oostflank van de berg Ebal een plek gevonden met stenen muren er omheen. Het geheel is gebouwd aan het eind van de dertiende eeuw voor Christus en heeft ongeveer vijftig jaar bestaan. Het graafwerk in de jaren 1982 tot 1989 heeft een grote structuur blootgelegd met in het centrum daarvan een stenen platform. Er zijn potten, juwelen en botten gevonden van schapen en geiten dat overeenkomt met de offerregels in de Torah.
De structuur van het altaar is dezelfde als alle later in de Bijbel en op andere plaatsen beschreven altaren van het Joodse volk: die in Ezechiël 43, die van de tweede tempel, de omschrijvingen van de historicus Flavius Josephus en de beschrijving in de tempelrol die gevonden is bij de Dode Zee. Professor Zartal schrijft dat de architectonische identiteit, het tijdperk (het begin van het nederzettingenproces) en de plaats (berg Ebal) de plek doet identificeren "met een hoge graad van waarschijnlijkheid" als het altaar dat beschreven wordt in de bijbelboeken Deuteronomium en Jozua. Het constructiemateriaal was gelijk aan dat van de meeste van de nederzettingen die eerder gevonden zijn tussen de rivier de Jordaan en de vele plaatsen in Samaria. Het werd daarmee voor de eerste keer mogelijk om te zeggen dat de heuvels in dat gebied "bijna zeker" aan de stammen van Israël behoorde. Als extra argument voegt Zartal er nog aan toe dat rond het altaar geen inscripties of aanwijzingen van andere goden zijn gevonden. In de tempels van het nabij gelegen Shechem (Nablus) vind je die wel. Volgens Zartal wijst het altaar op de berg Ebal er ook op dat Deuteronomium en Jozua geschreven zijn in een vroege periode, waarschijnlijk direct na de actuele gebeurtenissen.
Wat is met deze bevindingen gedaan door de "Bijbel-ontkenners"? Bijna niets. De publicatie van de vondsten in de jaren tachtig heeft enkele debatten opgeleverd, maar de wereld der wetenschappers is verder stil gebleven.
In 1991 zei professor Larry Steiger van Harvard University: 'Als er een altaar op de berg Ebal heeft gestaan, dan is het gevolg voor ons onderzoek revolutionair. Wij allen moeten terug naar de kleuterschool". Zartal geeft hem natuurlijk gelijk. Hij schrijft: 'Als onze vindingen gegrond zijn, dan betekent dat dat het grootste deel van de Bijbel als historische bron kan dienen. Als ze niet gegrond zijn, laten we dan wetenschappelijke tegenargumenten horen". Tot vandaag worden die niet gehoord. Zartal heeft twee boeken geschreven over zijn bevindingen tot nu toe. Binnenkort verschijnt in het Hebreeuws het boek "Een volk is geboren: het altaar op de berg Ebal en de oorsprong van Israël".
Feike ter Velde