De laatste dagen voor ‘de jongste dag’

Theo Niemeijer • 94 - 2018 • Uitgave: 1
In Johannes 6:54 staat in verband met het Avondmaal: ‘Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, heeft eeuwig leven en Ik zal hem opwekken ten jongsten dage.’ Zullen dus ook de gelovigen op deze dag, na het Messiaanse vrederijk uit de dood opstaan? Is deze gedachte niet in tegenspraak met de boodschap van de opname van de gemeente, waarbij de ‘in Christus ontslapenen’ als eerste uit de doden op zullen staan? (J. v. E. te W.)

Antwoord:
De uitdrukking ‘de jongste dag’ (NBG), ‘de laatste dag’ (HSV) en ‘de uiterste dag’ (SV) komen we in dit zesde hoofdstuk vier keer tegen (vers 39, 40, 44 en 54). Ook in Johannes 11:24 wordt over deze dag gesproken. We moeten een onderscheid maken tussen:
1) de laatste dagen voor Israël, die zullen uitlopen op de laatste dag, waarop het koningschap voor Israël hersteld zal worden, en
2) de laatste dagen voor de gemeente, die ook op de laatste dag voor de gemeente zullen uitlopen, waarbij de gemeente van de aarde weggenomen zal worden.
De laatste dagen voor Israël worden onder andere in Jesaja 2:2 beschreven: ‘het zal geschieden in de laatste dagen: dan zal de berg des Heren vaststaan als de hoogste der bergen…’ (Zie hiervoor ook Numeri 24:14, SV, en Jeremia 23:20). Voor Israël zullen de laatste dagen beginnen bij het begin van de ‘grote verdrukking’ en uitlopen op de laatste dag, waarop de Here Zijn volk Israël tot een volledig herstel zal leiden.
Voor de gemeente worden de laatste dagen onder andere aangekondigd door Paulus in 2 Timoteüs 3: ‘Weet wel dat er in de laatste dagen zware tijden zullen komen…’ (vers 1-8). Ook Petrus spreekt over deze laatste dagen in 2 Petrus 3:1-9.
Deze laatste dagen die in de Bijbel voor de gemeente aangekondigd worden, zijn kenmerkend voor de tijd waarin wij vandaag leven. Binnenkort zal ook voor de gemeente haar laatste dag op aarde aanbreken, de dag waarop we in heerlijkheid Hem tegemoet mogen gaan in de lucht om voor altijd bij Hem te zijn.


In Genesis 5:32 lezen we: ‘Toen Noach vijfhonderd jaar oud geworden was, verwekte Noach Sem, Cham en Jafet.’ In Genesis 7:11 staat dat in het zeshonderdste levensjaar van Noach de zondvloed kwam. Toen was Sem dus al 100 jaar. Maar in Genesis 11:10 lezen we dat Sem pas twee jaar na de vloed honderd jaar werd. Hoe zit dat? (R. v.d. H. te B.)

Antwoord:
Allereerst wil ik u erop wijzen dat het onmogelijk is dat Noach in één jaar drie zonen kreeg. Sem, Cham en Jafet waren geen drieling, dus er zal minstens een jaar tussen hun geboorten in gelegen hebben. Volgens Genesis 9:24 blijkt Cham de jongste van de drie zonen te zijn en volgens Genesis 10:21 Jafet de middelste. De volgorde zou dus Sem, Jafet en Cham moeten zijn!
Om nog even terug te keren naar Genesis 5:32, is het belangrijk te weten dat hier letterlijk staat: ‘Nadat Noach vijfhonderd jaar oud geworden was, verwekte Noach Sem, Cham en Jafet.’ Sem werd dus niet in, maar na Noachs vijfhonderdste jaar verwekt.
Verder is het goed te weten dat de zondvloed in het zeshonderdste levensjaar van Noach (Genesis 7:11) aanbrak. Noach was dus nog geen 600, maar 599 jaar! Met bovenstaande argumenten rekening houdende is het dus niet tegenstrijdig dat Sem pas twee jaar na de vloed honderd jaar werd (Genesis 11:10).
Ten slotte is het bijzonder interessant dat in de leeftijdberekening van Noach ook één jaar ontbreekt. We lezen namelijk dat Noach vóór de zondvloed 600 jaar geleefd heeft en na de vloed nog eens 350 jaar, zodat hij uiteindelijk 950 jaar geworden is (Genesis 9:28-29). Hierbij is echter geen rekening gehouden met het feit dat Noach en zijn gezin ruim een jaar in de ark gewoond heeft. Is dit jaar dan niet bij zijn leeftijd geteld? De meeste uitleggers gaan er vanuit dat voor Noach en alle levenden de tijd in de ark gedurende de vloed stilgestaan heeft. De ark is een beeld van de Here Jezus, waarin Noach met al de zijnen gered werden en veilig geborgen waren. Noach zette zijn leven niet zomaar voort in de ark, net zoals ook wij in Christus niet zomaar ons aardse bestaan voortzetten. Waarschijnlijk kunnen we deze waarheid leren uit bovenstaand gegeven.


In 1 Korintiërs 13:8-10 lezen we het volgende: ‘De liefde vergaat nimmermeer; maar profetieën, zij zullen afgedaan hebben; tongen, zij zullen verstommen; kennis, zij zal afgedaan hebben. Want onvolkomen is ons kennen en onvolkomen ons profeteren. Doch als het volmaakte komt, zal het onvolkomene afgedaan hebben.’ Wat wordt er nu met dit ‘volmaakte’ bedoeld, waardoor profetie, tongen en kennis afgedaan hebben? (A. S. te H.)

Antwoord:
Paulus spreekt hier over zes belangrijke zaken: profetieën, tongen, kennis, geloof, hoop en liefde, waarvan alleen de laatste drie na de komst van 'het volmaakte' zullen blijven. ‘Zo blijven dan geloof, hoop en liefde…’ (vers 13). De uitdrukking ‘het volmaakte’ kan niet op de wederkomst van de Here Jezus slaan. Na Zijn wederkomst is het geloof verwisseld in aanschouwen en de hoop vervuld in heerlijkheid. We lezen juist dat bij de wederkomst van de Here Jezus op aarde ‘Zijn Geest over heel het volk (Israël) uitgestort zal worden en dat hun zonen en dochters zullen profeteren, dromen en gezichten zullen zien’ (Joël 2:28-29). En toch lezen we dat na de komst van ‘het volmaakte’ de profetieën, tongen en kennis afgedaan hebben, maar dat het geloof, de hoop en de liefde blijven bestaan.
Wat betekent de uitdrukking ‘als het volmaakte komt’ dan wel wanneer het kennelijk niet op de wederkomst slaat? De verschillende vertalingen spreken over: vergaan, ophouden, teniet gedaan worden en verstommen van de profetieën, tongen en kennis. Wat is de reden dat deze drie ophouden en de laatste drie blijven bestaan? In vers 10 lezen we dat het onvolkomene, letterlijk vertaald, het ‘stukwerk’ plaats zal moeten maken voor het volkomene (in het Grieks: teleion= voleinding). In de apostolische tijd circuleerden verscheidene brieven van verschillende apostelen in de bestaande gemeenten. Zo wordt aan het einde van de tweede Petrusbrief hierop gewezen: ‘en houdt de lankmoedigheid van onze Here voor zaligheid, zoals ook onze broeder Paulus naar de hem gegeven wijsheid u geschreven heeft, evenals de andere brieven, wanneer hij over deze dingen spreekt. Daarin is een en ander moeilijk te verstaan, wat de onkundige en onstandvastige lieden tot hun eigen verderf verdraaien, evenals trouwens de overige schriften’ (3:15-16). In dit gedeelte wordt door Petrus over de brieven van Paulus en de overigen geschriften gesproken.
Tijdens de apostolische tijd was het Nieuwe Testament nog ‘stukwerk’ en nog niet één geheel. Nadat de laatste apostel, Johannes, aan het einde van zijn leven rond de eerste eeuwwisseling na Christus, zijn Evangelie van de Here Jezus geschreven had, was de Bijbel compleet en één geheel. Alle profetie en kennis was op dat moment opgenomen in het volmaakte Woord van God, waardoor verdere profetie en kennis overbodig werd. Alles wat de Here God ons te zeggen heeft vinden we vanaf dat moment in Zijn volmaakte Woord.

Theo Niemeijer