De hoogtijden van Israël (9)

Willem J. Ouweneel • 76 - 2000/01 • Uitgave: 12
Na de zeven Joodse hoogtijden van Lev. 23 en Num. 28 en 29 blijven er nog enkele andere Joodse hoogtijden over die eveneens een schriftuurlijke basis hebben. Allemaal verwijzen ze terug naar vreselijke rampen die Israël in het bijbelse verleden getroffen hebben én naar de verlossing die de Here gaf. Tevens wijzen ze vooruit naar de grote eindverlossing die God zijn volk eenmaal in de Messias zal schenken.

DE VASTENDAGEN
Israël kent vier treurdagen in verband met de verwoesting van de tempel. Deze dagen worden opgesomd in Zach. 8:19 ('het vasten der vierde, vijfde, zevende en tiende maand...') en betreffen de volgende gebeurtenissen (in historische volgorde):

Op 10 Tèvèt (10e maand) 588 v. Chr. begon de belegering van Jeruzalem door Nebukadnezar [1].

Op 9 Tammoetz (4e maand) 586 v. Chr. schoot het Babylonische. leger een bres in de muren van Jeruzalem [2]. Tegenwoordig wordt de vastendag op de 17e gehouden: dit is de dag waarop het grootste deel van Jeruzalem in handen viel van de Romeinse veldheer Titus (70 n. Chr.).

Op 10 Av (5e maand) 586 v. Chr. werd de eerste tempel verwoest [3]. Tegenwoordig wordt de vastendag op 9 Av gehouden, de dag waarop de tweede tempel werd verwoest [4]. Op deze droevigste dag van het Joodse jaar wordt het boek Klaagliederen gelezen, één van de vijf Megillot ('boekrollen') die voor speciale Joodse hoogtijden gereserveerd zijn (zie vorige artikelen).

Op 3 Tisjri (7e maand) is de vastendag van Gedalja; men herdenkt dan de moord op deze stadhouder (586 v. Chr.) en het besluit van de rest van Israël om het land te verlaten [5].

Men ziet dat deze treurdagen allemaal verband houden met de ondergang van de eerste tempel en dat men daaraan naderhand ook de ondergang van de tweede tempel gekoppeld heeft. Het is duidelijk wat de profetische betekenis daarvan is: Zach. 8:19 vertelt dat deze vier treurdagen 'voor het huis van Juda [zullen] worden tot vrolijkheid en vreugde, ja tot blijde feesten'. Dat gebeurt doordat de Here aan zijn volk een nieuwe tempel schenkt: '…zie, een man, wiens naam is Spruit. Deze zal uit zijn plaats uitspruiten en hij zal de tempel des HEREN bouwen' (6:12v.). Deze profetie is niet (volledig) vervuld in de tempelbouw die in Zacharia's eigen dagen plaatsvond, maar wijst vooruit naar de tijd dat de Messias Zelf (de 'Spruit') de nieuwe tempel zal bouwen. Deze tempelbouw is verbonden met de wederkomst van Christus, die als de ware David over het herstelde Israël zal regeren: 'Ik zal (…) mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen stellen. Mijn woning zal bij hen zijn (…). En de volken zullen weten, dat Ik, de HERE, het ben die Israël heilig, doordat mijn heiligdom voor eeuwig te midden van hen staat' (Ezech. 37:24-28). Dit is het heiligdom, de nieuwe tempel, die vervolgens in Ezech. 40-43 uitvoerig beschreven wordt. In deze nieuwe tempel zullen Israëls feesten tijdens het vrederijk gevierd worden (45:18-25).

POERIM
Het woord Poerim betekent letterlijk 'loten' omdat in de dagen van Haman het poer ('lot') over Israël geworpen is om het volk uit te delgen [6]. Die dag was vastgesteld op 13 Adar (de 12e maand) [7]. Op deze datum wordt nog altijd de zg. 'vastendag van Esther' gehouden, [8] terwijl op 14 Adar het uitbundige Poerimfeest gevierd wordt ter herdenking van de verlossing uit de macht van Haman [9]. Op dit feest wordt het boek Esther gelezen, één van de vijf Megillot (zie boven). De geschiedenis van Esther staat model voor alle pogroms die de eeuwen door over Israël in ballingschap gekomen zijn, maar ook voor de uiteindelijke verlossing die het volk uiteindelijk ten deel zal vallen. Het boek eindigt met de triomf van Mordechai en Esther, ja, van het hele Joodse volk. In Est. 9 en 10 vinden we in Mordechai een beeld van de Messias in het vrederijk en in Esther een beeld van het herstelde Israël. Zo wijst ook dit verhaal op de uiteindelijke heerlijkheid van het Messiaanse rijk. De Perzische namen Esther en Mordechai zijn afgeleid van het Babylonische godenpaar Isjtar en Mardoek. Mardoek is de 'god' van de Babyloniërs, en als zodanig uiteindelijk een benaming voor de 'draak', de satan zelf. Isjtar is de vrouwelijke tegenhangster, de oergestalte van de 'grote hoer' in Openb. 17. In het boek Esther zijn Mordechai en Esther de grote tegenpool van het 'beest' en de 'grote hoer'. Christus, als verbonden met zijn bruid, Sion in het vrederijk, is de Triomfator over alle satanische machten. Zo wijst ook Poerim vooruit naar de uitbundige vreugde van het vrederijk, wanneer aan alle pogroms een einde gekomen is en de Heer zal zegevieren over zijn tegenstanders.

CHANOEKKAH
Het woord Chanoekkah betekent letterlijk 'inwijding'. Toen Israël onderworpen was aan de Syrische koningen (de 'koning van het Noorden' in het boek Daniël), werd de tempel in 167 v. Chr. Vreselijk ontwijd door koning Antiochus IV. Het beeld van de Griekse god Zeus (de 'gruwel der verwoesting' [10]) werd in het heiligdom opgericht, varkens werden op het altaar geofferd en veel Joden heulden mee. Dit leidde tot de beroemde opstand van de priester Mattatias, opgevolgd door diens zoon Judas bijgenaamd Makkabai (= 'hamer'?); vandaar de naam Makkabeeën voor hem en zijn medestrijders. Judas de Makkabeeër wist de Syriërs te verdrijven en op 25 Kislew (9e maand) 163 v. Chr. Jeruzalem en de tempel te heroveren. De tempel werd gereinigd en opnieuw ingewijd. Overal in de stad en op het tempelplein werden lichten ontstoken. Ook vertelt de legende dat de kandelaar, na weer ontstoken te zijn, acht dagen lang brandde op de voorraad van één dag, totdat er nieuwe heilige olie beschikbaar kwam. Zo is Chanoekkah nog altijd een achtdaags lichtfeest, dat op 25 Kislew begint [11].
Het boek Daniël wijst menigmaal vooruit naar de ontwijding van de tempel door Antiochus en de bevrijding en herinwijding door de Makkabeeën [12). Dat gebeurt zo, dat de gebeurtenissen uit de Makkabeeëntijd volledig vervloeien met die van de eindtijd, [13] d.w.z. de tijd van de tempel van de Antichrist, [14] wanneer opnieuw een eind aan de vrome offerdienst gemaakt wordt en de Grote Verdrukking aanbreekt [15]. De ontwijding van de tempel in de Makkabeeëntijd duurde vier jaar (167-163 v .Chr.), de ontwijding in de eindtijd zal drieëneenhalf jaar duren [16]. Op grond van Dan. 12:11 heeft men vermoed dat het vanaf de ontwijding van de tempel in de eindtijd tot aan de inwijding van de nieuwe tempel van Ezechiël 1290 dagen zullen zijn. In ieder geval wijst Chanoekkah vooruit naar de inwijding van de tempel in het Messiaanse rijk (zie boven). Dit feest wordt in Joh. 10 vermeld als het 'Vernieuwingsfeest', en het was juist op dit feest dat Jezus uitgedaagd werd Zich als de Messias bekend te maken (vs. 22-24)! In Hem, die het licht der wereld is, [17] vindt ook Chanoekkah haar uiteindelijke vervulling.

prof.dr. Willem J. Ouweneel

NOTEN
[1] Zie 2 Kon. 25:1; Ier. 52:4.
[2] Zie 2 Kon. 25:3v.; Ier. 39:2; 52:6v.
[3] Zie Jer. 52:12.
[4] De periode van de 17e Tammoetz tot de 9e Av worden wel de 'drie donkere weken' genoemd.
[5] Jer. 41:2,10,16v.
[6] Est. 3:7; 9:24.26,28v.,31v.
[7] Est. 3:13; 8:12; 9:1.17.
[8] Est. 3:13; 4:3,16; 9:31.
[9] De instelling ervan wordt beschreven in Est. 9:18-32.
[10] Zie Dan. 9:27; 11:37; 12:11; Matt. 24:15; Mark. 13:14 (deze Iaatste plaatsen bewijzen dat er in de eindtijd nog eenmaal een 'gruwel der verwoesting' in de tempel zal verrijzen?.
[11] Zie het apokriefe boek 1 Makkabeeén 4:52-59.
[12] Dan. 8:23-25; 9:27; 11:31-39.
[13] Vgl. de uitdrukking'(tijd van) het einde' of 'eindtijd' in Dan. 8:17,!9; 9:26; 11:27.35.40; 12:4,6v.,9,13.
[14] Vgl. Jes. 66:1-6; 2 Thess. 2:4: Openb. 11:1v.
[15] Jer. 30:7; Dan. 12:1; Matt. 24:21; Openb. 7:14.
[16] Dan. 7:25; 12:7,11x.: Openb. 11:2v.; 12:6,14: 13:5.
[17] Joh. 1:4v.,9; 3:19-21; 8:12; 9:5; 11:9v.: 12:35v.,46.