De hoogtijden van Israël (5)

Willem J. Ouweneel • 76 - 2000/01 • Uitgave: 8
Sjavoe'ot (Weken- of Pinksterfeest)

Het woord Sjavoe'ot betekent letterlijk 'weken'; [1] het 'wekenfeest' heet zo omdat het precies zeven weken na de inzameling van de eerstelingsgarve gevierd wordt (Lev. 23:15-21). In Hand. 2:1 heet het 'de Pinksterdag', letterlijk 'de dag van de vijftigste', ook weer vanwege die zeven weken. In Ex. 23:16 heet 't "het feest van de oogst, der eerstelingen van uw vruchten, die gij op de akker zaaien zult", en in Ex. 34:22 "het feest der weken, der eerstelingen van de tarweoogst'. We zagen al dat de eerstelingsgarve, die zeven weken eerder werd binnengehaald, van de gersteoogst was, terwijl de tarwe pas later rijp wordt [2]. Van oorsprong was Pinksteren dus een oogstfeest: de aanbieding van de eerstelingen van de tarweoogst, nu niet in de vorm van een garve, maar van twee broden. Deze worden 'beweegbroden' genoemd, omdat ze voor het aangezicht van de Here als een offergave 'bewogen' werden. Samen worden ze het 'nieuwe spijsoffer' genoemd (Lev. 23:16), namelijk nieuw ten opzichte van de eerstelingsgarve. Het is opmerkelijk dat in die broden zuurdeeg aanwezig was (vs. 17), omdat zuurdeeg immers een beeld is van het kwade. Deze broden verwijzen echter niet naar Christus, maar naar Gods volk. Het zuurdeeg spreekt van de zondige natuur die nog in ons is; maar door het bakken is de werking van het zuurdeeg uitgeschakeld, zodat wij nog wel zondigen kunnen, maar niet meer in de alles doorzurende macht van de zonde zijn. Als 'nieuw spijsoffer' is de Gemeente, en naderhand Israël, een afspiegeling van de Heer, die het ware, ongezuurde Spijsoffer is (Lev. 2:4v.).

Als Jakobus de gelovigen "eerstelingen onder zijn schepselen" (Jak. 1:18) noemt, is het belangrijk te bedenken dat hij aan "de twaalf stammen in de verstrooiing" (1:1) schrijft, dus aan Joodse christenen. En als Openb. 14:4 spreekt van hen die zijn "gekocht als eerstelingen voor God en het Lam", gaat het om de 144.000 op de berg Sion. Israël is Gods eerstelingsvolk: "Israël was de HERE geheiligd, de eersteling zijner opbrengst". Als eerstelingsvolk zal Israël straks ook weer door God worden aangenomen. De twee broden verwijzen naar de samenvoeging van Israël en Juda [3].

Toen Israël verstrooid was onder de volken, raakte het oogstaspect van Pinksteren op de achtergrond en werd het 't feest van de wetgeving op de Sinaï. Volgens de rabbijnen wordt het Pinksterfeest gevierd op dezelfde dag (de 6e van de 3e maand) als die waarop de wet gegeven werd [4]. Terwijl Israël op Pinksteren aan de Sinaïtische wetgeving denkt (Ex. 20), denkt de Gemeente op dat feest aan de uitstorting van de Heilige Geest (Hand. 2). Dat lijkt wel geheel verschillend, maar er is wel degelijk een nauw verband tussen de twee zaken. Bij beide gelegenheden - op Sinaï in Ex. 19 en 20 en op Sion in Hand. 2 - werden vele 'stemmen' gehoord [5] en werd vuur gezien [6]. Op de berg Sinaï begon Gods relatie met het Oudtestamentische volk van God (schenking van de Torah), zoals op de berg Sion zijn relatie met het Nieuwtestamentische volk van God begon (schenking van de Geest).

GODS TORAH EN GODS GEEST
Het geven van de Torah is als het geven van de Heilige Geest, zoals het breken van de Torah het bedroeven van de Geest is (les. 63:20v.). Onder het nieuwe verbond schrijft de Geest van de levende God Christus in onze harten (2 Kor. 3:3), wat hetzelfde is als te zeggen dat de Torah in onze harten geschreven wordt (Hebt. 8:10). Leven door de Geest is leven onder de wet van Christus en niet langer onder het wetticisme (Gal. 5:13-6:2). Dat is de ware vrijheid (2 Kor. 3:17), want de wet is de "wet der vrijheid" (Jak. 1:25: 2:12). Zoals de Torah (= 'onderwijzing') Gods volk leidde en onderwees, zo leidt en onderwijst de Geest Gods volk [7]. Zoals de Torah levend maakt en de ogen verlicht, [8] zo maakt de Geest levend en verlicht de ogen van het hart [9]. De Torah was geschreven 'door de vinger Gods', [10] terwijl Jezus handelde 'door de vinger Gods', d.w.z. door de Geest Gods [11]. Ware zonen van God zijn zij die de Torah houden, d.w.z. door de Geest geleid worden [12]. Zowel de Torah als de Geest overtuigen mensen van zonde, van gerechtigheid en van oordeel [13]. Het verwerpen van de Torah ligt op hetzelfde vlak als het weerstaan van de Heilige Geest (Hand. 7:38.51). Door de kracht van de Heilige Geest wordt de eis van de Torah in ons vervuld (Rom. 8:4).

PROFETISCHE BETEKENIS
De uitstorting van de Heilige Geest op de berg Sion (Hand. 2) op de Pinksterdag is een voorsmaak van zowel de nieuwe schenking van de Torah als van de nieuwe schenking van de Geest: "Komt, laten wij opgaan naar de berg des HEREN, naar het huis van de God Jakobs, opdat Hij ons lere aangaande zijn wegen en opdat wij zijn paden bewandelen. Want uit Sion zal de wet uitgaan en des HEREN woord uit Jeruzalem" [14] en: "Ik zal mijn Geest uitgieten op uw nakroost" [15]. In zijn woordkeus maakt Petrus voor de goede verstaander duidelijk dat wat in Hand. 2 gebeurde, slechts een voorvervulling van de profetie van Joël 2:28v. was. Ten eerste zegt hij: "Dit is het, waarvan gesproken is door de profeet Joël" (vs. 16) en niet: "Dit is geschied, “opdat vervuld zou worden..." of iets dergelijks.

Ten tweede citeert Petrus uit Joël 2 fenomenen die in Hand. 2 beslist niet in vervulling gegaan zijn: 'En Ik zal wonderen geven in de hemel boven en tekenen op de aarde beneden: bloed en vuur en rookwalm. De zon zal veranderen in duisternis en de maan in bloed, voordat de grote en doorluchtige dag des Heren komt" (vs. 19v.). Er komt dus nog een definitieve vervulling van Joël 2 voor Israël, als het hersteld zal zijn in zijn eigen land, als het tot bekering komt en als de 'dag des HEREN' aanbreekt: "Dan zult gij weten, dat Ik in het midden van Israël ben, en dat Ik de HERE uw God ben, en niemand anders; mijn volk zal nimmermeer te schande worden.

Daarna zal het geschieden, dat Ik mijn Geest zal uitstorten op al wat leeft en uw zonen en uw dochters zullen profeteren; uw ouden zullen dromen dromen; uw jongelingen zullen gezichten zien. (...) En het zal geschieden, dat ieder die de naam des HEREN aanroept, behouden zal worden, want op de berg Sion en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, zoals de HERE gezegd heeft; en tot de ontkomenen zullen zij behoren, die de HERE zal roepen" (Joël 2:27,32). Dit zal voor Israël als het ware ook de dag van de nieuwe Torahschenking zijn: "Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt. Gij zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb; gij zult Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn" [16]. Als de Here in Ezech. 39:29 zegt: "Ik zal mijn aangezicht niet meer voor hen verbergen, wanneer Ik mijn Geest over het huis Israëls heb uitgestort'. volgt onmiddellijk daarop de beschrijving van de nieuwe tempel én van de nieuwe wetten die in het duizendjarig rijk in Israël zullen gelden (Ezech. 40-46), o.a. de nieuwe wetten voor Israëls hoogtijden (45:21-25).

prof.dr. Willem J. Ouweneel

NOTEN
[1] Ex. 34:22; Num. 28:26; Deut. 16:10,16; 2 Kron. 8:13.
[2] Ex. 9:31v.; Ruth 1:22; 2:23.
[3] Jes. 11:12v.: Jer. 31:27,31; 33:7; Ezech. 37:1628: Zach. 8:13: 10:6.
[4] In Ex. 19:1 zou 'dezelfde dag' de le van de 3e maand zijn, vs. 3 de 2e dag, v s. 8b de 3e dag, vs. 9b de 4e dag en vs. 11 en 16 de 3e dag daarna, d.i. de 6e van de maand.
[5] Ex. 19:16 (voor 'donderslagen' staat letterlijk 'stemmen') en Hand. 2:4.
[6] Ex. 19:18; Hand. 2:3; de Torah of het Woord wordt vergeleken met vuur Ger. 23:29), en ook met water (Ef. 5:26), net zoals de Geest wordt vergeleken met 'vuur' (Matt. 3:11; Luk. 3:16) en 'water' (vandaar 'uitgestort', Jes. 32:15; 44:3; Ezech. 39:29; Joël 2:28v.; Joh. 7:38-39).
[7] Joh. 14:26; 16:13; Rom. 8:14.
[8] Ps. 119:93; 19:9.
[9] 2 Kor. 3:6; Ef. 1:17-18.
[10] Ex. 31:18; Deut. 9:10.
[11] Luk. 11:20; vgl. het parallelle vers Matt. 12:28.
[12] Deut. 8:5-6; Rom. 8:14.
[13] Vgl. Rom. 3:20; 5:20; 7:7-11; Gal. 3:19 met Joh. 16:8.
[14] Jes. 2:3; Micha 4:2.
[15] Jes. 44:3; vgl. 32:15.
[16] Ezech. 36:27v.; vgl. 37:14.