De hoogtijdagen van Israël (7)

Willem J. Ouweneel • 76 - 2000/01 • Uitgave: 10
“Israël als volk krijgt pas daadwerkelijk deel aan de verzoening als de Heer terugkomt uit het hemelse heiligdom en de zonden van het volk voor eeuwig wegdoet op grond van zijn eigen werk het kruis”

We komen nu tot de Grote Verzoendag, in het Hebreeuws: Jom haKippoerim [1] of Jom Kippoer [2]. Dat is een omvangrijk onderwerp! Alleen al over Lev. 16, hét hoofdstuk over Jom Kippoer, zou een hele serie artikelen te schrijven zijn. In deze serie beperken we ons tot de profetische aspecten; maar een paar inleidende punten moeten we toch wel noemen. In Israëls zevende maand van het godsdienstige jaar, oftewel de eerste maand van het burgerlijke jaar, volgt na Rosj haSjanah eerst de Grote Verzoendag en daarna het Loofhuttenfeest, samen heenwijzingen naar het vredesijk van de Messias. Rosj haSjanah, het joodse Nieuwjaar op 1 Tisjri, is de eerste van tien vastendagen, waarvan Jom Kippoer, op 10 Tisjri, de laatste en belangrijkste is. Aan het begin van het joodse nieuwe jaar staat namelijk een herdenken van de zonden van het voorbije jaar, een tiendaagse verootmoediging, die vooruitloopt op de grote verzoening door het zondoffer dat gebracht wordt op Jom Kippoer. Er zal in de toekomst geen nationaal en politiek herstel van Israël in het beloofde land mogelijk zijn zonder het bloed van het ware Zondoffer, dat is Christus. Israëls heilsgeschiedenis begon in Egypte met het Paaslam, dat met zijn vergoten bloed de grondslag vormt voor alle lotgevallen én het uiteindelijke herstel van Israël. Zoals Pesach (Pasen) vervuld is op Golgotha, zo zal de Grote Verzoendag pas ten volle vervuld worden bij de wederkomst van Christus.

HOOFDMOMENTEN
Laten we, om dat beter te begrijpen, de voornaamste drie gebeurtenissen van Grote Verzoendag samenvatten (zie Lev. 16). Ten eerste: de hogepriester offerde een stier voor zichzelf en zijn 'huis' (familie) en bracht het bloed daarvan in het heiligdom. Dat 'huis' van de hogepriester is de nieuwtestamentische Gemeente; [3] daarover zullen we het verder niet hebben. Ten tweede nam de hogepriester twee bokken, die samen het éne zondoffer voor 'het volk' vormden, dat is Israël. Hij slachtte de ene bok en bracht het bloed ervan eveneens in het heiligdom en sprenkelde het op het verzoendeksel.

De Hebreeënbrief gaat hier uitvoerig op in en betrekt dit op het offer van Christus op Golgotha [4]. Christus is sinds zijn hemelvaart in het hemelse heiligdom, waar Hij 'wacht' op het moment van zijn wederkomst (Hebr. 10:13). Daarom is ondanks Golgotha de Grote Verzoendag voor Israël nog niet helemaal vervuld! Immers de derde belangrijke gebeurtenis was deze: als de hogepriester terugkeerde uit het heiligdom, laadde hij de zonden van het volk op de tweede bok en stuurde deze de woestijn in, waar het dier omkwam. Pas dan waren de zonden van de Israëlieten daadwerkelijk weggedaan. In het heiligdom was de grondslag voor hun verzoening al gelegd; maar zij kregen pas echt deel aan die verzoening als de tweede bok was weggestuurd. Zo is op Golgotha al de grondslag voor Israëls herstel gelegd; maar Israël als volk krijgt pas daadwerkelijk deel aan de verzoening als de Heer terugkomt uit het hemelse heiligdom en de zonden van het volk voor eeuwig wegdoet op grond van zijn eigen werk aan het kruis (Lev. 16:17-21). Dan is Jom Kippoer voor Israël pas ten volle in vervulling gegaan.

Voor ons is dit nu al geestelijke werkelijkheid; voor Israël wordt het dat bij de wederkomst van Christus, aan het eind van de zeventig 'jaarweken': 'Zeventig weken zijn bepaald over uw volk en uw heilige stad, om de overtreding te voleindigen, de zonde af te sluiten, de ongerechtigheid te verzoenen, en om eeuwige gerechtigheid te brengen…' (Dan. 9:24). Die dag zal voor Israël een dag van verootmoediging en schuldbelijdenis zijn [5]. Aan het begin van de maand Tisjri (dat is in de herfst) zegt Israël als het ware: 'Voorbij is de oogst, ten einde de zomer, en wij zijn niet verlost!' (Jer. 8:20). Maar dan volgt de Grote Verzoendag, de dag van de verlossing, juist voordat het grote oogstfeest bij uitstek, het Loofhuttenfeest, gevierd wordt. Het einde van de grote oogst uit Israël én de volken is tevens de dag van de grote verlossing.

HET BOEK JONA
Het is zeker bijzonder dat op Jom Kippoer in de synagogen nu juist het boek Jona gelezen wordt. Er komt in dit boek maar één profetie voor, en die komt nog niet eens uit ook! Waarom is dit dan toch een profetisch boek? Ik denk omdat Jona een type van Israël is, dat in zijn getuigenis onder de volken jammerlijk gefaald heeft, [6] maar aan het eind toch weer in genade door God wordt aangenomen. Jona in de buik van het 'zeemonster' is een type van Israël in de buik van de 'draak', d.w.z. in ballingschap onder de volken [7]. Uit die gevangenschap zal God het volk pas verlossen als het zich zal verootmoedigen zoals Jona dat in het monster gedaan heeft en zoals Israël dat bij de wederkomst van Christus zal doen [8]. Dan zal Israël opnieuw een getuige voor de volken worden en zal een grote 'oogst' uit de volken worden binnengehaald, zoals in Jona 3. De verootmoediging van Jona 2 is heel treffend en komt overeen met vele plaatsen in de Psalmen, waar wij profetisch de stem van het eenmaal bekeerde Israël vernemen.

DE TEMPEL VAN EZECHIËL
We ontmoeten de Grote Verzoendag profetisch misschien op een plek in het Oude Testament waar we die helemaal niet zouden verwachten, omdat het er niet uitdrukkelijk bij staat. Het staat in verband met de uiterst merkwaardige datering waarmee het boek Ezechiël begint: 'In het dertigste jaar…', maar het dertigste jaar waarvan? Er zijn veel oplossingen aangedragen; ik wijs nu alleen op een oude rabbijnse verklaring. Deze zegt dat Ezechiël zijn eerste profetie ontving in het dertigste jaar sinds het laatste Jubeljaar dat in het land Israël gevierd was vóór de Babylonische ballingschap [9]. In dat Jubeljaar zou het wetboek gevonden zijn in de tempel (2 Kon. 22:8-20). Dat feit vormde de eerste aanwijzing voor de komende catastrofe, zoals het visoen van de profeet (Ezech. 1) een nieuwe aanwijzing daarvoor vormde. Dit dertigste jaar was tevens het vijfde jaar van de ballingschap van koning Jojakin (Ezech. 1:2). Kijken we nu naar de datering van het grote visioen dat met Ezech. 40 begint: dat wordt gedateerd in het 25e jaar van de ballingschap, d.w.z. sinds de wegvoering van Jojakin. Dat betekent dat dit visioen precies vijftig jaar na het vorige Jubeljaar en dus… zelf ook in een Jubeljaar plaatsvond! Dat verklaart waarom dit visioen plaatsvond op de tiende dag van de eerste maand (Ezech. 40:1); dat is volgens het burgerlijke jaar dus op Grote Verzoendag! Terwijl het gewone nieuwe jaar op 1 Tisjri begon, werd het Jubeljaar (dat is elk vijftigste jaar) pas afgekondigd op 10 Tisjri, op Jom Kippoer (Lev. 25:9v.).

Ik geef toe dat er respectabele uitleggers zijn die in Ezech. 40:1 aan de eerste maand van het godsdienstige jaar gedacht hebben, dus 10 Nisan, vier dagen vóór het Pascha. Dat zou ook mooi zijn. Maar het lijkt me nog bijzonderder als Ezechiël zijn visioen gekregen heeft op de Grote Verzoendag in een Jubeljaar, het jaar van de vrijlating van de slaven en de vergeving van de schulden. Het hele vrederijk is immers als het ware één groot Jubeljaar. Zoals de Messias zegt: '[de Here] heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan ootmoedigen, om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen des HEREN' [10]. De 'ramshoorn' [11] van dé blijde boodschap klinkt als het ware op Grote Verzoendag; dit is de ware aanvang en grondslag voor alle verlossing en vergeving in het vrederijk van de Messias. Er loopt een profetische lijn van Zach. 12:10-14 (de verootmoediging van de tien vastendagen: 1-10 Tisjri) naar 13:1 (de ontzondiging op Grote Verzoendag: 10 Tisjri) en naar 14:16v. (Loofhuttenfeest: 15-22 Tisjri); daarover de volgende keer.

prof.dr. Willem J. Ouweneel

NOTEN
[1] Lett. 'dag der verzoeningen' (Lev. 23:27; 25:9; 23:28: Jom Kippoerim). Vgl. Chattat haKi000erim, 'het zondoffer der verzoeningen' (Ex. 30:10: Num. 29:11), nl. dat van de Grote Verzoendag.
[2] Lett. 'dag van verzoening'; deze uitdrukking, hoewel de bekendste, komt niet in de Bijbel voor.
[3] Hebr. 3:6: 10:21; vgl. Ef. 2:19: 1 Tim. 3:15; Til. 1:7: 1 Petr. 2:5; 4:17.
[4] Hebr. 2:17:7:27:9:7.14.23-28: 10:1-14.
[5] Lev. 23:27 (vgl. Joël 2:12-17); Ps. 51: Jes. 53; 59:9-15: Zach. 12:10-14 (dit gaat blijkens Openb. 1:7 in vervulling bij de wederkomst; vgl. daarop Zach. 13:1: 'Te dien dage zal er een bron ontsloten zijn voor het huis van David en voor de inwoners van Jeruzalem ter ontzondiging en reiniging').
[6] Rom. 2:17-24; vgl. Jes. 52:5.
[7] Matt. 12:40: Jer. 51:34,44.
[8] Jon. 2: zie noot 5.
[9] 'Jubeljaar' is een verbastering van het Hebreeuwse Sjenat bv') of kortweg Jov'l (vaak als Job'1 uitgesproken; Lev. 25:10-13 enz.: 27:17v.,21,23v.: Num. 36:4).
[10] Jes. 61:1v.; Luk. 4:18v.
[11] Jov'1 betekent "ram' en vervolgens 'ramshoorn': het is dus het jaar van de ramshoorn, omdat :het opent met hoorngeschal.