De Heer is waarlijk opgestaan
DE OPSTANDING VAN DE HERE JEZUS CHRISTUS UIT DE DOOD WERD DOOR HEMZELF VOORZEGD, HET GEBEURDE OP DE DERDE DAG, DE PAASMORGEN, EN HET WERD ONMIDDELLIJK ONTKEND DOOR DE GEESTELIJKE LEIDERS IN JERUZALEM. DIE ONTKENNING IS ER NOG STEEDS, MAAR KAN NIET OP TEGEN HET HISTORISCHE FEIT VAN DE OPSTANDING VAN JEZUS. HET IS ECHT GEBEURD, BLIJKENS VELE BETROUWBARE GETUIGEN. MAAR DE LEUGEN EN DE WAARHEID VRAGEN BEIDE OM ONS GELOOF VANUIT EEN DOORDACHTE KEUZE.
Door de hele kerkgeschiedenis heen - vanaf de eerste Paasmorgen tot op vandaag - is er strijd over de waarheid van de opstanding. Steeds weer klonken er stemmen en werden er argumenten aangevoerd tegen het feit van de opstanding. Moderne opvattingen in de theologie trachten ons te doen geloven, dat die strijd om de waarheidsvraag is achterhaald. Het doet er niet meer toe. Wie gelooft dat het ècht is gebeurd, de lichamelijke opstanding, prima. Anderen geloven het niet, maar het doet er niet toe. Het gaat - zo zegt men dan - niet om het 'feit' van de opstanding, maar om het 'geloof' in de opstanding. Trouwens, zo is deze opvatting, feiten doen er helemaal niet toe in de Bijbel. De Bijbel leert ons geen geschiedenisfeiten, maar geloofswaarheden. Als dat zo zou zijn dan is echter het christelijk geloof gedevalueerd tot een religie, een stap uit de werkelijkheid in een zweverigheid zonder fundamenten.
De ontkenning van de opstanding - als historisch feit - klinkt ook bij ons steeds weer in andere termen. We moeten - volgens deze opvattingen - niet zo vasthouden aan het 'echt gebeurd', want dan pas komen er problemen. Want, zo vindt men, de 'echt gebeurde' opstanding heeft nooit plaats gevonden. Dr. Harry Kuitert (in zijn boek 'Jezus, nalatenschap van het christendom' zegt: 'Vormen historische gebeurtenissen de inhoud van het geloof, dan staat het geloof, of we willen of niet, bloot aan historisch, lees: wetenschappelijk onderzoek, dat nu eenmaal geroepen is om over de waarheid ervan, voor zover die in 'echt gebeurd' bestaat, te oordelen. Dat brengt gelovige mensen in de nesten!" (pag. 30). Kuitert gelooft namelijk niet in de echt gebeurde opstanding en meent dat dit (dat Jezus niet lichamelijk is opgestaan) wetenschappelijk is bewezen. Hij haalt een aantal stoffige en filosofische beschouwingen uit de kast die dat bewijs dan moeten leveren. Hij verwijt orthodoxe christenen, die wel zeggen in de opstanding te geloven, dat ze er een 'dubbele boekhouding' op nahouden. Want zij zeggen, volgens Kuitert, dat de opstanding van Jezus zich onttrekt aan historisch onderzoek, omdat het een 'bovennatuurlijk' gebeuren is geweest. Daar zit een niet geringe leugen in de redeneertrant van Kuitert. Want ware gelovigen zijn dat historisch onderzoek - voor zover dat mogelijk is - nooit uit de weg gegaan. En dat hoeft ook niet, omdat getuigenissen over het historische feit van de opstanding alle redeneringen verreweg verslaat. Ook de redeneringen van Kuitert.
HET DOET ER WEL TOE!
Het feit van de lichamelijke opstanding van Jezus, op de derde dag na de kruisiging, is het fundament van het ware christelijke geloof. Het doet er wel degelijk toe of Jezus lichamelijk is opgestaan of niet. De betekenis van Goede Vrijdag ligt in het feit van de Opstanding. Heel ons zaligmakend geloof ligt in het verzoenend lijden en sterven van Jezus Christus - en die verzoening met God door dat onschatbaar waardevolle offer van Jezus, die Zijn kostbaar leven uitgoot in de dood (Jes. 53:12) - krijgt pas betekenis in de opstanding!
Kuitert legt zijn ergernis (pag.177) bloot als hij spreekt over het verzoenend werk van Christus. Hij stelt de vraag of God verzoend moet worden. Hij stelt die gedachte gelijk aan bloedige offerrituelen aan de goden van de oudheid. Dan wordt Kuiterts ondertoon steeds grimmiger en cynischer. Hij gaat spreken over Jezus-vroomheid, over gelovigen die Jezus nodig hebben zoals een kind zijn teddybeer en houdt het voor mogelijk dat dit geloof een 'neurotisch' verschijnsel is (pag.228). Hij wil ze die vroomheid niet afnemen en stelt - als neerbuigende, wijze goeroe - dat die vroomheid niet persé theologisch correct hoeft te zijn.
Met het Paasfeest komen we middenin de strijd te staan, die Paulus al voerde in 1 Corinthe 15 - het hoofdstuk over de historische betrouwbaarheid van de lichamelijke opstanding van Jezus en de betekenis ervan voor het ware christelijke geloof.
HET GAAT OM FEITEN
In de moderne bijbelkritiek werd in de loop van de negentiende en de twintigste eeuw de historische betrouwbaarheid steeds meer ondergraven met de filosofische redeneringen uit de Verlichting. Langs die sporen is het steeds verder gegaan. De Evangeliën werden steeds meer tot karikaturen van een 'verhaal' dat de één aan de ander heeft doorverteld en pas eeuwen later(!) werd opgeschreven. Het gaat - zo zegt men - helemaal niet over de waarheidsvraag. Dat is te simpel gedacht, zegt men. Men heeft getracht ons te doen geloven, dat het om een hoger gelegen waarheidsbegrip gaat, waarbij we die 'platte waarheidsvraag' helemaal niet moeten stellen. Maar het gáát in heel de Schrift juist om die historische feiten, zowel in het Oude Testament (b.v. de Exodus) als in het Nieuwe Testament (b.v. de Opstanding). Nee, zo heeft men ons willen laten geloven, "in de Bijbel spreekt God niet tót de mensen, maar spreken mensen óver God. Daarmee is heel de Schrift en heel ons christelijk geloof zwaar onder vuur komen te liggen. Daarom is het ook van groot belang de historische feiten en hun feitelijke betrouwbaarheid opnieuw te verwoorden. In heel de kerkgeschiedenis is het steeds gegaan om het opnieuw verwoorden van de grote waarheden van de Schrift tégen de mensen en. vooral, tegen hun argumenten waarmee ze deze waarheden bestreden. Blaise Pascal zei het reeds: "De geschiedenis van de Kerk moet eigenlijk de geschiedenis van de waarheid worden genoemd."
DE APOSTELEN
De grote verandering in het leven van de discipelen van Jezus is misschien wel één van de belangrijkste kenmerken rond het feit van de opstanding. Rond Zijn sterven waren ze in geen velden of wegen te zien. Ze waren immers weggevlucht, bang om hun eigen leven te verliezen. Maar ná de Paasmorgen wordt alles anders. Ze hebben immers Jezus gezien, getast, gesproken. Ze zijn niet in een 'verhaal' gaan geloven, maar in het feit! Jezus is dood geweest. Hij werd begraven, maar Hij is opgestaan, Hij leeft! Dat heeft hen van bange, vertwijfelde mensen gemaakt tot krachtige getuigen van de opstanding. Niets meer van vrees en angst. Kijk eens naar die bange Petrus, op de eerste Pinksterdag (Hand. 2). Hij staat te preken in de open lucht. Hij wijst naar degenen die Hem hebben gekruisigd en spreekt van vergeving, verzoening en van de kracht van de Heilige Geest. Voor de waarheid van de opstanding hebben ze allemaal hun leven gegeven. Dat doet een mens niet voor een 'verhaal' of een mythe. Nee, ze wisten: "Nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan. Wie in 't geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en helle niet!".
PAULUS
Het leven van de apostel is fascinerend, juist als het gaat om de waarheid van de opstanding en het geloof in de levende Christus, als Here en Heiland. In 1 Cor. 15 spreekt hij van de overwinning over dood en zonde, door de dood en de opstanding van Jezus Christus. Hij spreekt - als Joods theoloog(!) - over de feiten van dood en opstanding van Christus. Hij spreekt erover zoals en omdat hij het allemaal zelf 'ontvangen' heeft. Hij spreekt over het vasthouden aan de feiten en over ons geloof dat op die feiten is gebaseerd, namelijk: "Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, en Hij is begraven en ten derde dage opgewekt, naar de Schriften' (de 'Schriften', dat is: het Oude Testament!)… en spreekt dan over de verschijningen aan velen van Jezus na de opstanding.
Op weg naar Damascus zou hij alle christenen willen uitroeien. Hij had vrij mandaat dat te doen. Het ging immers om een sekte die geloofde in de mythe van de opstanding. Op weg daar naartoe - en in de volle overtuiging dat Hij de God van Israël daarmee diende - kwam de levende Christus hem tegemoet en vroeg: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij”. Let op dat woord: 'Mij'. Paulus dacht die 'sekteleden' te moeten vervolgen, maar zijn innerlijke woede was gericht op Jezus, zonder dat hij zich dat bewust was. Bij die verschijning van de levende Heer aan Paulus wordt álles radicaal anders.
Heel zijn Joods-traditionele theologie laat hij los (acht het zelfs vuilnis(!) Pil. 3:7) en hij geeft zijn veelbelovende carrière als Farizeeër op. Nota bene, dat was niet niks. Hij had aan het hoogste theologische college gestudeerd, gezeten aan de voeten van Gamaliël, een zeer gezien geleerde. Hij had groot vertrouwen van zijn superieuren en mocht zelfstandig namens hen optreden in Damascus. Er lag een leiderspositie voor Paulus in het vooruitzicht en hij werkte al jaren lang aan zijn carrière. En dan die radicale ommekeer. Waarom? Hij had Jezus gezien en gehoord en dat maakte alles anders. Hij wist als geen ander: “Hèm te kennen en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden, of ik, aan Zijn dood gelijkvormig wordende, zou mogen komen tot de opstanding uit de doden” (Fil. 3:10).
BERGAFWAARTS
De moderne (ook Kuiterts) opvatting van velen is: Jezus is opgestaan uit de dood, maar het lege graf is een legende. Het verhaal van de opstanding is waar, zo wilden de leerlingen van Jezus het graag, ze zagen Hem levend in hun dromen en visioenen en ze gingen voor het ideaal van die dromen. Wij geloven ook in hun idealen. De waarheidsvraag moet derhalve niet meer gesteld worden.
Dit is de glijbaan waarop heel veel gelovigen vandaag bergafwaarts dreigen te gaan. De absolute waarheidsclaim van de heilige Schrift is academisch/ filosofisch ondergraven en voor veel christenen, reformatorisch en evangelisch, dreigt hierdoor hun Bijbel uit handen te worden geslagen. Dit geldt voor alle terreinen van geloof en leven, ook voor de ethische kwesties en vragen, zoals die vandaag bestaan rond b.v. abortus en euthanasie.
Niets is meer echt wáár en niets is daarom ook meer absoluut. Soms mag abortus - kan men in sommige evangelische kringen beluisteren - als het maar zeer zorgvuldig en met veel omringend gebed wordt gedaan. Ik zie dan hoe dat kindje in zijn prille bestaan wordt gedood in de moederschoot. De tang van de dokter doet de foetus in doodsnood vluchten naar de veiligste hoek in de baarmoeder. Maar ook daar kan hij niet ontkomen. De dokterstang grijpt hem vast en trekt hem aan stukken uit de baarmoeder. "Zorgvuldig en technisch verantwoord en met veel gebed omringd" komt het kindje aan zijn gruwelijke einde. Dit is dan geen gewone abortus, maar een evangelisch-christelijke abortus, zorgvuldig en met veel gebed. Maar voor het kindje dat niet leven mocht, maakt dat geen enkel verschil meer. Het heidens denken doodde hem.
Vandaag moet weer helder klinken: de Heer is waarlijk opgestaan, naar de Schriften!
Feike ter Velde
Door de hele kerkgeschiedenis heen - vanaf de eerste Paasmorgen tot op vandaag - is er strijd over de waarheid van de opstanding. Steeds weer klonken er stemmen en werden er argumenten aangevoerd tegen het feit van de opstanding. Moderne opvattingen in de theologie trachten ons te doen geloven, dat die strijd om de waarheidsvraag is achterhaald. Het doet er niet meer toe. Wie gelooft dat het ècht is gebeurd, de lichamelijke opstanding, prima. Anderen geloven het niet, maar het doet er niet toe. Het gaat - zo zegt men dan - niet om het 'feit' van de opstanding, maar om het 'geloof' in de opstanding. Trouwens, zo is deze opvatting, feiten doen er helemaal niet toe in de Bijbel. De Bijbel leert ons geen geschiedenisfeiten, maar geloofswaarheden. Als dat zo zou zijn dan is echter het christelijk geloof gedevalueerd tot een religie, een stap uit de werkelijkheid in een zweverigheid zonder fundamenten.
De ontkenning van de opstanding - als historisch feit - klinkt ook bij ons steeds weer in andere termen. We moeten - volgens deze opvattingen - niet zo vasthouden aan het 'echt gebeurd', want dan pas komen er problemen. Want, zo vindt men, de 'echt gebeurde' opstanding heeft nooit plaats gevonden. Dr. Harry Kuitert (in zijn boek 'Jezus, nalatenschap van het christendom' zegt: 'Vormen historische gebeurtenissen de inhoud van het geloof, dan staat het geloof, of we willen of niet, bloot aan historisch, lees: wetenschappelijk onderzoek, dat nu eenmaal geroepen is om over de waarheid ervan, voor zover die in 'echt gebeurd' bestaat, te oordelen. Dat brengt gelovige mensen in de nesten!" (pag. 30). Kuitert gelooft namelijk niet in de echt gebeurde opstanding en meent dat dit (dat Jezus niet lichamelijk is opgestaan) wetenschappelijk is bewezen. Hij haalt een aantal stoffige en filosofische beschouwingen uit de kast die dat bewijs dan moeten leveren. Hij verwijt orthodoxe christenen, die wel zeggen in de opstanding te geloven, dat ze er een 'dubbele boekhouding' op nahouden. Want zij zeggen, volgens Kuitert, dat de opstanding van Jezus zich onttrekt aan historisch onderzoek, omdat het een 'bovennatuurlijk' gebeuren is geweest. Daar zit een niet geringe leugen in de redeneertrant van Kuitert. Want ware gelovigen zijn dat historisch onderzoek - voor zover dat mogelijk is - nooit uit de weg gegaan. En dat hoeft ook niet, omdat getuigenissen over het historische feit van de opstanding alle redeneringen verreweg verslaat. Ook de redeneringen van Kuitert.
HET DOET ER WEL TOE!
Het feit van de lichamelijke opstanding van Jezus, op de derde dag na de kruisiging, is het fundament van het ware christelijke geloof. Het doet er wel degelijk toe of Jezus lichamelijk is opgestaan of niet. De betekenis van Goede Vrijdag ligt in het feit van de Opstanding. Heel ons zaligmakend geloof ligt in het verzoenend lijden en sterven van Jezus Christus - en die verzoening met God door dat onschatbaar waardevolle offer van Jezus, die Zijn kostbaar leven uitgoot in de dood (Jes. 53:12) - krijgt pas betekenis in de opstanding!
Kuitert legt zijn ergernis (pag.177) bloot als hij spreekt over het verzoenend werk van Christus. Hij stelt de vraag of God verzoend moet worden. Hij stelt die gedachte gelijk aan bloedige offerrituelen aan de goden van de oudheid. Dan wordt Kuiterts ondertoon steeds grimmiger en cynischer. Hij gaat spreken over Jezus-vroomheid, over gelovigen die Jezus nodig hebben zoals een kind zijn teddybeer en houdt het voor mogelijk dat dit geloof een 'neurotisch' verschijnsel is (pag.228). Hij wil ze die vroomheid niet afnemen en stelt - als neerbuigende, wijze goeroe - dat die vroomheid niet persé theologisch correct hoeft te zijn.
Met het Paasfeest komen we middenin de strijd te staan, die Paulus al voerde in 1 Corinthe 15 - het hoofdstuk over de historische betrouwbaarheid van de lichamelijke opstanding van Jezus en de betekenis ervan voor het ware christelijke geloof.
HET GAAT OM FEITEN
In de moderne bijbelkritiek werd in de loop van de negentiende en de twintigste eeuw de historische betrouwbaarheid steeds meer ondergraven met de filosofische redeneringen uit de Verlichting. Langs die sporen is het steeds verder gegaan. De Evangeliën werden steeds meer tot karikaturen van een 'verhaal' dat de één aan de ander heeft doorverteld en pas eeuwen later(!) werd opgeschreven. Het gaat - zo zegt men - helemaal niet over de waarheidsvraag. Dat is te simpel gedacht, zegt men. Men heeft getracht ons te doen geloven, dat het om een hoger gelegen waarheidsbegrip gaat, waarbij we die 'platte waarheidsvraag' helemaal niet moeten stellen. Maar het gáát in heel de Schrift juist om die historische feiten, zowel in het Oude Testament (b.v. de Exodus) als in het Nieuwe Testament (b.v. de Opstanding). Nee, zo heeft men ons willen laten geloven, "in de Bijbel spreekt God niet tót de mensen, maar spreken mensen óver God. Daarmee is heel de Schrift en heel ons christelijk geloof zwaar onder vuur komen te liggen. Daarom is het ook van groot belang de historische feiten en hun feitelijke betrouwbaarheid opnieuw te verwoorden. In heel de kerkgeschiedenis is het steeds gegaan om het opnieuw verwoorden van de grote waarheden van de Schrift tégen de mensen en. vooral, tegen hun argumenten waarmee ze deze waarheden bestreden. Blaise Pascal zei het reeds: "De geschiedenis van de Kerk moet eigenlijk de geschiedenis van de waarheid worden genoemd."
DE APOSTELEN
De grote verandering in het leven van de discipelen van Jezus is misschien wel één van de belangrijkste kenmerken rond het feit van de opstanding. Rond Zijn sterven waren ze in geen velden of wegen te zien. Ze waren immers weggevlucht, bang om hun eigen leven te verliezen. Maar ná de Paasmorgen wordt alles anders. Ze hebben immers Jezus gezien, getast, gesproken. Ze zijn niet in een 'verhaal' gaan geloven, maar in het feit! Jezus is dood geweest. Hij werd begraven, maar Hij is opgestaan, Hij leeft! Dat heeft hen van bange, vertwijfelde mensen gemaakt tot krachtige getuigen van de opstanding. Niets meer van vrees en angst. Kijk eens naar die bange Petrus, op de eerste Pinksterdag (Hand. 2). Hij staat te preken in de open lucht. Hij wijst naar degenen die Hem hebben gekruisigd en spreekt van vergeving, verzoening en van de kracht van de Heilige Geest. Voor de waarheid van de opstanding hebben ze allemaal hun leven gegeven. Dat doet een mens niet voor een 'verhaal' of een mythe. Nee, ze wisten: "Nu jaagt de dood geen angst meer aan, want alles, alles is voldaan. Wie in 't geloof op Jezus ziet, die vreest voor dood en helle niet!".
PAULUS
Het leven van de apostel is fascinerend, juist als het gaat om de waarheid van de opstanding en het geloof in de levende Christus, als Here en Heiland. In 1 Cor. 15 spreekt hij van de overwinning over dood en zonde, door de dood en de opstanding van Jezus Christus. Hij spreekt - als Joods theoloog(!) - over de feiten van dood en opstanding van Christus. Hij spreekt erover zoals en omdat hij het allemaal zelf 'ontvangen' heeft. Hij spreekt over het vasthouden aan de feiten en over ons geloof dat op die feiten is gebaseerd, namelijk: "Christus is gestorven voor onze zonden, naar de Schriften, en Hij is begraven en ten derde dage opgewekt, naar de Schriften' (de 'Schriften', dat is: het Oude Testament!)… en spreekt dan over de verschijningen aan velen van Jezus na de opstanding.
Op weg naar Damascus zou hij alle christenen willen uitroeien. Hij had vrij mandaat dat te doen. Het ging immers om een sekte die geloofde in de mythe van de opstanding. Op weg daar naartoe - en in de volle overtuiging dat Hij de God van Israël daarmee diende - kwam de levende Christus hem tegemoet en vroeg: “Saul, Saul, waarom vervolg je Mij”. Let op dat woord: 'Mij'. Paulus dacht die 'sekteleden' te moeten vervolgen, maar zijn innerlijke woede was gericht op Jezus, zonder dat hij zich dat bewust was. Bij die verschijning van de levende Heer aan Paulus wordt álles radicaal anders.
Heel zijn Joods-traditionele theologie laat hij los (acht het zelfs vuilnis(!) Pil. 3:7) en hij geeft zijn veelbelovende carrière als Farizeeër op. Nota bene, dat was niet niks. Hij had aan het hoogste theologische college gestudeerd, gezeten aan de voeten van Gamaliël, een zeer gezien geleerde. Hij had groot vertrouwen van zijn superieuren en mocht zelfstandig namens hen optreden in Damascus. Er lag een leiderspositie voor Paulus in het vooruitzicht en hij werkte al jaren lang aan zijn carrière. En dan die radicale ommekeer. Waarom? Hij had Jezus gezien en gehoord en dat maakte alles anders. Hij wist als geen ander: “Hèm te kennen en de kracht Zijner opstanding en de gemeenschap aan Zijn lijden, of ik, aan Zijn dood gelijkvormig wordende, zou mogen komen tot de opstanding uit de doden” (Fil. 3:10).
BERGAFWAARTS
De moderne (ook Kuiterts) opvatting van velen is: Jezus is opgestaan uit de dood, maar het lege graf is een legende. Het verhaal van de opstanding is waar, zo wilden de leerlingen van Jezus het graag, ze zagen Hem levend in hun dromen en visioenen en ze gingen voor het ideaal van die dromen. Wij geloven ook in hun idealen. De waarheidsvraag moet derhalve niet meer gesteld worden.
Dit is de glijbaan waarop heel veel gelovigen vandaag bergafwaarts dreigen te gaan. De absolute waarheidsclaim van de heilige Schrift is academisch/ filosofisch ondergraven en voor veel christenen, reformatorisch en evangelisch, dreigt hierdoor hun Bijbel uit handen te worden geslagen. Dit geldt voor alle terreinen van geloof en leven, ook voor de ethische kwesties en vragen, zoals die vandaag bestaan rond b.v. abortus en euthanasie.
Niets is meer echt wáár en niets is daarom ook meer absoluut. Soms mag abortus - kan men in sommige evangelische kringen beluisteren - als het maar zeer zorgvuldig en met veel omringend gebed wordt gedaan. Ik zie dan hoe dat kindje in zijn prille bestaan wordt gedood in de moederschoot. De tang van de dokter doet de foetus in doodsnood vluchten naar de veiligste hoek in de baarmoeder. Maar ook daar kan hij niet ontkomen. De dokterstang grijpt hem vast en trekt hem aan stukken uit de baarmoeder. "Zorgvuldig en technisch verantwoord en met veel gebed omringd" komt het kindje aan zijn gruwelijke einde. Dit is dan geen gewone abortus, maar een evangelisch-christelijke abortus, zorgvuldig en met veel gebed. Maar voor het kindje dat niet leven mocht, maakt dat geen enkel verschil meer. Het heidens denken doodde hem.
Vandaag moet weer helder klinken: de Heer is waarlijk opgestaan, naar de Schriften!
Feike ter Velde