De Godsnaam in de Bijbel

Gert van de Weerd • 87 - 2011 • Uitgave: 5
In Nederlandse Bijbels wordt de Almachtige aangeduid met de namen HERE (NBG), HEERE (SV), HEER (NBV) of God. Dat zijn natuurlijk vertalingen uit de oorspronkelijke grondtekst. Bepalen we ons nu tot het Oude Testament, dan betreft dat het Oud-Hebreeuws en het Aramees. Helaas zijn die vertalingen niet erg nauwgezet. Want wat velen niet weten is, dat er veel meer Godsnamen in de Bijbel voorkomen. Dat onderscheid vinden we nauwelijks in Nederlandse Bijbels terug.

De wonderlijk gewoonte, om de grondtekst op dit punt te negeren, stamt uit de tijd van Jezus Christus, toen de Joden, uit eerbied, de naam van God niet meer wilden uitspreken. In plaats daarvan gebruikt men de volgende synoniemen:
Adonai - Heer. Bij plechtige voorlezingen, heilige gelegenheden en in gebeden.
Hashem - Dat betekent: de Naam. In het dagelijks spraakgebruik.
G’d - God. In feite is dat de algemene naam voor God of goden; niet de persoonsnaam, zoals Jahweh dat is.
De gewoonte om de persoonlijke naam van God niet meer uit te spreken, is van grote invloed geweest op de eerste christengemeenten en op vertalingen van de Bijbel in de eeuwen daarna. Zo ontstond ook in Nederland de gewoonte om de verschillende Godsnamen op een hoop te gooien en die door drie vertalingen te laten vertegenwoordigen: God, HERE, HEERE, HEER en Here, Heere, Heer (respectievelijk: NBG, SV en NBV). We gaan nu wat dieper in op de verschillende Godsnamen in de grondtekst en vergelijken die met de NBG-vertaling.

De centrale Godsnaam is Jahweh!
Er bestaan verschillende woorden in het oud-Hebreeuws, die op een of andere wijze de Godsnaam bevatten, of daarnaar verwijzen. In de grondtekst van de Bijbel is de centrale Godsnaam Jahweh. In afwijking daarvan vinden we bijvoorbeeld ook het woord ’êlōah (meervoud: ’ĕlôhîm). De betekenis daarvan is god/goden of godheid/godheden. Dat kan God zelf zijn (wat vaak het geval is). Dan schrijven we het met een hoofdletter. Het woord kan echter ook op afgoden duiden - zelfs op satan en zijn hoogste trawanten - of op belangrijke hemelse machten en/of wezens. In de laatste betekenis vinden we het in: Job 1:6, 2:1, 38:7; Psalm 29:1, 82:1, 89:7 en Daniël 3:25.

’Adôn, ’adōnāy
Dit woord heeft een vrij brede betekenis. We vonden: heerser, soeverein, meester of eigenaar. Als het alleen staat en duidelijk is dat God bedoeld wordt, vertaalt men het gewoonlijk met Here of soms ook met God. In combinatie met JHWH leest men dan: Heer God, Heer Jehova of Here HERE. De werkelijke betekenis is heerser of gebieder. Daarom zou het beter zijn om te vertalen met Soeverein Jahweh.

JHWH, JH
Gewoonlijk wordt dit gevocaliseerd tot Jahweh, maar we vinden ook het woord Jah (dat is een afgekorte versie van Jahweh). Het is geen benaming of persoonsnaam in de normale betekenis van het woord, maar wordt Tetragrammaton genoemd (de vier lettertekens). De meeste geleerden zien hier als betekenis te zijn, maar ook Hij veroorzaakt te worden. Echter, we vinden ook omschrijvingen als: Ik ben of Ik ben die Ik ben (Exodus 3:14). Het is de meest voorkomende godsnaam. Liefst 5371 maal vinden we hem in de Bijbel.

Sommigen vocaliseren JHWH tot Jahowah. Daarin worden de letters a, ô en â van ’adônây ingevoegd in de grondvorm. Dit werd later verbasterd tot Jehova, een gewoonte die is ontstaan in de vroege Middeleeuwen, maar geen Bijbelse grond heeft.
De Septuaginta vertaalt Jahweh met Kyrios, wat meester, eigenaar of zelfs heel gewoon meneer betekent. In Nederlandse vertalingen vinden we gewoonlijk HEER (NBV), HEERE (SV) of HERE (NBG), soms ook God. Het is echter veel beter om gewoon Jahweh te lezen. Het woordje Jah vinden we terug in halleluja(h), wat prijst Jahweh betekent.

’ēl
Dit is het algemeen gebruikte woord voor God of goden. Het komt ook in allerlei verwante talen voor (Aramees: elah / Arabisch: ilah / Akkadisch: ilu). Het Hebreeuws heeft dit woord van de Kanaänieten geleend, waar het de naam voor hun hoogste afgod was. De betekenis is niet zeker, maar schijnt leider of de sterke te zijn. Meervoud is elim verbasterd tot het Hebreeuwse Elohim. Ook een afgeleide is het woord ’Eljoon, wat Allerhoogste betekent.

’êlōhĭm en ’êlōah
Ook dit woord komt veel voor in de Bijbel, meer dan 2500 maal. De oorsprong ligt in de oudste tijden. Het wordt gewoonlijk met God vertaald. Echter, het staat in de meeste gevallen in het meervoud. Het kan zowel op God zelf, op engelen (Psalm 82:6), satan, als op heidense goden slaan.* Het zou dus beter zijn indien we het met de goddelijken zouden vertalen of de goddelijke, dan wel godheid. De toevoeging van een accent () zou dan weer de onderscheiding tussen God zelf en andere godheden aanbrengen. ’Êlōhĭm is dus geen persoonsnaam, maar een ‘wezensaanduiding’; zeg maar een soortnaam.
* Het woord Allah is van ’êlōah afgeleid.

Het woord ’ĕlôhîm komt veel voor als onderdeel van de uitdrukking: God der heerscharen (anderen vertalen: Here der Heerscharen). Een letterlijke vertaling van de Hebreeuwse grondtekst is: (de) goddelijke (of: godheid) der menigten of legerscharen. Het is één van de heilige titels van God. Het lijdt geen twijfel dat hemelse legermachten bedoeld worden. De uitdrukking heeft het karakter van een hoge rang, als in een leger; generaal bijvoorbeeld, legeroverste of opperbevelhebber. We dienen wel scherp te onderscheiden, dat het woord ’ĕlôhîm niet uit zichzelf naar God wijst. Dat doet de toevoeging: der legerscharen.

Om het verschil tussen Jahweh en ’ĕlôhîm (of ’ēl) wat beter te illustreren, geven we het volgende voorbeeld. Je kunt een stad aanduiden met de eigennaam - bijvoorbeeld Amsterdam - maar ook met ‘stad’. Als je dus zegt, ik ga naar de stad, dan wordt verondersteld dat de toehoorder weet welke stad. Zo moet uit de context van de zin, waarin het woord ’ĕlôhîm (of ’ēl) wordt gebruikt, blijken wie bedoeld wordt. Jahweh, of andere goddelijke wezens.

Vaak vinden we in het oud-Hebreeuws een lidwoord toegevoegd. Dan staat er zoiets als dé godheid. Dit lidwoord heeft een benadrukkende functie; veel meer dan in de Nederlandse taal (vandaar het toegevoegde accent). Als er dus dé Elohim staat - dat is de belangrijkste onder de goddelijken - dan is dat uiteraard God zelf.
Nog een belangrijke regel is: Als God zelf spreekt, vinden we bijna altijd de naam Jahweh in de grondtekst. Als God iets doet - zoals in Genesis 1 (de schepping) - dan vinden we het woord ’ĕlôhîm. Sommigen denken daarom, dat een team van aartsengelen bedoeld wordt, onder leiding van God. Spreekt God tot Adam (Genesis 3:9), dan staat de naam Jahweh geschreven.

Shădaī en šadday
Dit wordt gewoonlijk vertaald met almachtig en in combinatie met ’ēl (God) wordt het dan God almachtig (als in Exodus 6:2). Het woord betekent zoiets als machtige berg of berggod. Hoge bergen werden in oude tijden gewoonlijk als de woonplaats der goden gezien, vandaar.

Sābā en sebāoth
Deze woorden worden wel heel gevarieerd vertaald. De een leest almachtig of Almachtige, de ander heerscharen. Ze komen 486 maal voor in de Bijbel. In ongeveer de helft van de gevallen vinden we het in combinatie met Jahweh. De NBG vertaalt dat met Heer der heerscharen, evenals de meeste andere vertalers doen. Letterlijk staat in de Hebreeuwse grondtekst: De - Ik ben - der menigten of legers.

Conclusie:
Ik vind het heel jammer dat onze vertalingen zo slordig omgaan met de verschillende Godsnamen. Graag zag ik de naam Jahweh in onze Bijbels terug. Dat was bijna gebeurd toen men de NBV-vertaling maakte. Helaas besloot men uiteindelijk dit toch niet te doen, omdat de traditie te zwaar woog.

Gert van de Weerd