De Gemeente van Christus voorgesteld in drie beelden

Joh. de Heer • 92 - 2016 • Uitgave: 11
Het is soms belachelijk en bedroevend tevens om te zien hoe vele christenen zich inspannen om voor de kring, waartoe zij behoren, de mooiste naam te vinden en daardoor de indruk te geven dat zij, met uitsluiting van alle anderen, de werkelijke gemeente van Christus zijn.

Nu is het geen bezwaar dat een groep gelovigen zich ‘gemeente’ noemt, aangezien de betekenis vaan het Griekse woord ‘ecclesia’ zulks toelaat en ook in de Schrift plaatselijke groepen ‘gemeenten’ genoemd worden. Het oorspronkelijke woord stamt van het werkwoord ‘uitroepen’, waardoor mensen uit hun vroegere omgeving tot een nieuwe gemeenschap worden geroepen: waarmede overeenkomt hetgeen door Jakobus gezegd is in Handelingen 15:14: ‘Simson heeft verhaald hoe God eerst de heidenen heeft bezocht, om uit hen een volk aan te nemen voor Zijn naam.’ De gemeente van Christus is dus de in alle kerken en kringen, over de gehele wereld verspreide mensenschaar, die gekocht is door het bloed van Christus en de vrucht is van de evangelieprediking door de gezanten van Christus.

Gelijk we reeds opmerkten, wordt de gemeente van Christus in de Efezenbrief voorgesteld door het beeld van een lichaam, waarvan Christus het Hoofd is (Efeziërs 1:23), en van een gebouw waarvan Christus de uiterste Hoeksteen is (Efeziërs 2:20-22).
We vinden in hoofdstuk 5:24-32 echter een derde beeld, nl. dat van een bruid die door de hemelse Bruidegom Christus wordt toebereid voor de bruiloft des Lams. In deze drie beelden wordt het doel der bekering uitgedrukt, zoals Paulus dat aan de Tessalonicenzen te kennen gaf: ‘Hoe gij tot God bekeerd zijt van de afgoden, om de levende en waarachtige God te dienen, en Zijn Zoon uit de hemelen te verwachten’ (1 Tessalonicenzen 1:9b,10).
1. Tot God bekeerd! Dat komt overeen met het beeld van de toevoeging der stenen aan het ‘Godsgebouw’. Te voren dood in misdaden, doch nu tot de levende Steen Christus gekomen, als levende stenen gebouwd tot een geestelijk huis (1 Petrus 2:4-5).
2. Om de levende God te dienen! Dat vinden we uitgedrukt in het beeld van het ‘lichaam’, waarvan ieder lid verbonden is met het hoofd en op de plaats waar het behoort zijn werking doet. ‘Want gelijk het lichaam één is en vele leden heeft, en alle leden van dit ene lichaam, vele zijnde, maar één lichaam zijn, alzo ook Christus’ (1 Korintiërs 12:12). ‘En gijlieden zijt het lichaam van Christus en leden in het bijzonder’ (1 Korintiërs 12:27). Door dit geestelijk lichaam moet de wil Gods hier op aarde worden uitgedrukt.
3. Zijn Zoon verwachten! In het bruidsbeeld van Efeziërs 5 wordt de verwachting der gemeente uitgedrukt, een verwachting die tevens toebereiding inhoudt en de hoop verlevendigt. ‘Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods, en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen; maar wij weten dat als Hij geopenbaard zal zijn, wij Hem zullen gelijk wezen; want wij zullen Hem zien gelijk Hij is. En een iegelijk die deze hoop op Hem heeft, die reinigt zichzelve, gelijk Hij rein is’ (1 Johannes 3:2,3).

In deze drie beelden komt dus Gods bedoeling met de ‘ecclesia’ tot haar volle recht. We zien er dan een verzameling mensen, die zich in gehoorzaamheid aan de evangelieboodschap afgekeerd hebben van de afgoden, hetzij dit westerse of oosterse afgoden zijn. Het is de gemeenschap van ‘uitgeroepen’ mensen, die als leden van het lichaam van Christus voortaan niet meer wandelen naar hun oude begeerten, en ook niet naar oude wetten, doch die in de wereld Gods wil tot uitdrukking brengen en uitzien naar de komende Bruidegom, Die hen verlossen zal van de toekomende toorn over de ongerechtigheid der mensen.

Uit: ‘Drie verborgenheden Gods en hun openbaring’ (Joh. de Heer, 1950)