De Gemeente, een koninklijk geslacht

Theo Niemeijer • 94 - 2018 • Uitgave: 2
In 1 Petrus 2:9-10 wordt geschreven dat we een ‘uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap en een heilig volk zijn… eens, niet zijn volk, nu echter Gods volk…’ De eerste Petrusbrief is naar mijn mening toch geschreven voor de twaalf stammen van Israël? (S.B. te @)

Antwoord:
De Jakobus-brief is aan de ‘twaalf stammen in de verstrooiing’ geschreven. Dit kun je niet zomaar van de Petrus-brieven zeggen, die aan de ‘vreemdelingen in de verstrooiing’ geschreven zijn (1 Petrus 1:1). Uit 2 Petrus 3:14-16 blijkt dat Petrus zijn twee brieven aan dezelfde christenen geschreven heeft als Paulus gedaan heeft. ‘Zoals ook onze geliefde Paulus, naar de hem gegeven wijsheid, u geschreven heeft.’ Het zijn met name de Jakobus-brief en de brief aan de Hebreeën, die zoals de naam van het laatste boek al zegt, in de eerste plaats aan Joodse christenen geschreven werden. Laat het duidelijk zijn, dat de boodschap van deze twee Bijbelboeken ook ons veel te zeggen hebben!
Uit onder andere 1 Petrus 4:3 blijkt heel duidelijk dat deze brief zeker ook aan heidense christenen gericht is: ‘Want er is tijd genoeg voorbijgegaan met het volbrengen van de wil der heidenen, toen gij wandeldet in allerlei losbandigheid…’ Hier lezen we dus duidelijk over de vroegere heidense wandel waarin de christenen, tot wie Petrus zich in deze brief richt, geleefd hebben. Zo zien we dat de Gemeente geroepen is tot een koninklijk priesterschap, Hem ten eigendom. Dit is niet een opheffing van de belofte aan Israël gedaan in Exodus 19: ‘Uit alle volken zult gij mij ten eigendom zijn. En gij zult Mij een koninkrijk van priesters zijn, een heilig volk’ (vers 5,6).
Gods beloften, gedaan aan Israël, zijn eeuwig en zijn door de verwerping van de Messias niet komen te vervallen. Nog steeds is het volk Israël Gods volk en zal Hij Zijn heerschappij oprichten vanuit het volk Israël, waarbij het Joodse volk haar priesterlijke dienst op aarde zal gaan vervullen. De Gemeente wordt in 1 Petrus 2:9-10 echter niet beschreven als Zijn koninkrijk waarover Hij zal regeren, maar als een koninklijk geslacht dat samen met Hem geroepen is om op Zijn troon te regeren.
Ook wij zijn geroepen om priesters te zijn, niet straks tijdens het Messiaanse vrederijk, maar nu al! Net zoals het volk Israël zijn ook wij gekocht door het bloed van het Lam en mogen we Gods volk zijn. En dan gelden juist voor de gemeente uit de heidenen de woorden: ‘u, eens niet zijn volk, nu echter Gods volk, eens zonder ontferming, nu in zijn ontferming aangenomen'! Wat een geweldig evangelie, om nu al door genade bij Gods geliefde volk te mogen behoren, zonder daarbij afbreuk te doen aan Zijn plan met het aardse volk Israël.


Uit Genesis 25:1 blijkt dat Abraham naast Ismaël en Isaäk nog zes zonen had. Het blijken zonen van Ketura te zijn, de laatste vrouw van Abraham. Kunt u mij hier meer over vertellen? (C. v.d. R. te W.)

Antwoord:
Vaak wordt aangenomen dat Abraham Ketura tot vrouw nam na de dood van Sara (Genesis 23:1,2). En daarmee dus ook na de geboorte van Isaäk en zijn huwelijk met Rebekka. Dan zou Abraham dus al zo’n 135 jaar geweest zijn toen hij Ketura tot vrouw nam. Deze gegevens zouden dan in strijd zijn met de teksten uit Romeinen 4:19 en Hebreeën 11:12, waar we kunnen lezen dat Abraham ten tijde van de geboorte van Isaäk 100 jaar was en zijn lichaam verstorven was. Zowel de zoon die Abraham bij Hagar verwekte, als de zonen die hij bij Ketura verwekte waren ‘kinderen naar het vlees’. Deze allen werden nog bij het leven van Abraham weggezonden, zodat ze niet met Isaäk zouden erven (Genesis 25:6).
De letterlijke tekst in Genesis 25:1 geeft ook de ruimte aan het feit dat deze gebeurtenis niet expliciet plaats hoefde te vinden na het sterven van Sara. In de NBG staat: ‘en Abraham nam wederom een vrouw’. Letterlijk, vanuit het Hebreeuws, zouden we deze zin ook als volgt kunnen vertalen: ‘En Abraham nam nog een vrouw’. ‘Wederom’ heeft meer te maken met ‘daarna’, terwijl ‘nog’ anders geïnterpreteerd kan worden. Het zou kunnen zijn dat Abraham Ketura al veel eerder tot vrouw genomen had. Men denkt zelfs al tussen zijn tachtigste en negentigste levensjaar en dat Ketura dus niet de laatste vrouw van Abraham was.
Ketura wordt in 1 Kronieken 1:32 dan ook de bijvrouw van Abraham genoemd, een vrouw die naast zijn eigenlijke vrouw dienst deed. In 1 Kronieken 1:32 v.v. worden dan ook achtereenvolgens de kinderen van Ismaël, de eerstgeborene van Abraham, daarna de kinderen van Ketura en pas als laatste de kinderen van Isaäk beschreven. Het is dus vrijwel zeker dat Abraham na de geboorte van Isaäk dan ook geen kinderen meer gekregen heeft en dat de kinderen van Ketura dus al eerder geboren waren. In de beschrijving van de geschiedenis van personen uit de Bijbel gebeurt het wel meer dat een vroegere geschiedenis aan het einde van het levensverhaal er nog aan werd toegevoegd. Zo blijft Isaäk de ‘zoon van zijn ouderdom’, de zoon die op wonderlijke wijze verwekt werd, namelijk uit het verstorven lichaam van Abraham en uit de gestorven moederschoot van Sara.

Theo Niemeijer