Image

De gedachten van de duivel

Yme Horjus • 97 - 2021 • Uitgave: 10

Naar aanleiding van 2 Korinthe 2:5-11

Sommige christenen ervaren het spreken over de satan en de macht van de duisternis enigszins als gênant. Kun je daar nog wel mee aan komen zetten in onze postmoderne tijd? In de tijd van de middeleeuwen joeg de duivel de mensen nog angst en schrik aan, maar onze tijd heeft toch wel definitief afgerekend met dit soort van naïef denken. Wij moeten beter weten, zeggen zij. Duivelsgeloof is een achterhaalde zaak.

Als we goed luisteren naar Paulus in zijn tweede brief aan de Korinthiërs, dan is er bij hem niets van dat alles. Er is bij hem geen spoor te vinden van onderschatting van of twijfel over het bestaan van de satan. Integendeel, zonder dat hij hier in deze tekst er erg uitvoerig over uitweidt, rekent hij sterk met de realiteit van diens bestaan en werkzaamheid. Hij zegt: ‘zijn gedachten zijn ons niet onbekend.’ Soms hoor ik mensen wel eens zeggen: “Ik geloof niet in de duivel, ik geloof in God.” Dat is om zo te zeggen een ironiserende manier van spreken. Ze willen aan het bestaan van de duivel geen woorden vuil maken en beschouwen dat een beetje als beneden hun stand. Zó primitief willen zij niet zijn. Maar zo’n manier van denken en spreken is tamelijk riskant, om niet te zeggen, levensgevaarlijk.

Negeren of ontkennen?
Paulus doet daar dus niet aan mee. Hij is niet van het bagatelliseren of van het negeren of ontkennen. Hij weet met wie hij te doen heeft. In dit gedeelte gaat Paulus ervan uit dat de satan bij machte is voordeel te behalen op mensen die de mogelijkheden van de vorst der duisternis te laag inschatten.
Paulus had veel te stellen met sommige leden van de gemeente van Korinthe. Die trokken zijn gezag als apostel in twijfel en vonden zijn optreden onder de maat. Ze vonden zijn brieven wel gewichtig en krachtig, maar zijn lichamelijke aanwezigheid was zwak en zijn spreken verachtelijk (2 Korinthe 10:10). Zo was er bij een broeder het idee ontstaan dat Paulus ‘ja’ geen ‘ja’ was en zijn ‘nee’ geen ‘nee’. Hij was iemand op wie je geen staat kon maken, wispelturig tot en met. Hij is dus niet betrouwbaar. Als persoon niet, maar als boodschapper óók niet. En juist dat laatste raakte de apostel zo diep.  

Paulus leed onder deze situatie, maar mocht tot zijn vreugde ervaren, dat aan de destructieve krachten een halt was toegeroepen. De bewuste broeder had daar wroeging en spijt over. En nu roept Paulus in deze brief op tot vergevingsgezindheid en liefde. Zó moeten ze verder: in het spoor van de liefde en zo niet, dan kon de duivel wel eens voordeel behalen en winst boeken.

Zicht op God ontnomen

Een van de grootste trucs van de satan is dat hij weet te bereiken dat mensen het zicht op God wordt ontnomen. Heel veel mensen zien niets van Hem en ervaren God niet. Het wordt wel eens zo gezegd: onze tijd is een tijd van godsverduistering. De satan weet een rookgordijn te leggen waardoor God onopgemerkt blijft. Hij maakt Gods bestaan problematisch en ook zijn eigen bestaan. Want de satan lacht in zijn vuistje bij iedere visie of overtuiging waarin zijn bestaan naar het rijk der fabelen wordt verwezen. Hij lacht zich een kriek als er weer een theoloog een boek laat verschijnen waarin hij als een mythe wordt afgedaan. Weet u wat er dan gebeurt, vraagt Paulus? Dan behaalt hij voordeel op ons. Want wij worden er blind voor dat het leven in het geloof een geestelijke strijd is. Wij zien het dan niet meer dat zich op het toneel van het universum een verbeten strijd afspeelt tussen God en de satan om de wereld en de mensen.  

Satan aapt alles na
Paulus kende de voornaamste karaktertrek van satan. De aard van het beestje zogezegd. Satan is de aap van God. Hij aapt alles na, maar dan in het negatieve. Hij is bijzonder creatief - scheppend - in het afbreken en vernietigen. En wáár is hij te vinden? Overal waar God aan het werk is. Zendingsmensen hebben het eens heel eenvoudig en duidelijk onder woorden gebracht: waar Christus Zijn kerk bouwt, bouwt satan er zijn kapel vlak tegenaan. Hoe dicht bouwde hij zijn kapel tegen de gemeente van Korin­the! De splijtzwam van de verdeeldheid dreigt daar zijn werk te doen. Satan ziet kans om zich binnen te dringen, mensen tegen elkaar op te zetten, een breekijzer te zetten in het gemeenschappelijke geloof van broeders en zusters.  

Er is een reden waarom hij zo fel gebeten is op de gemeente van Christus. Want er is hem een vreselijke slag toegebracht. Het kruis en de opstanding van Jezus is het ergste dat hem is overkomen en dáár is hem de wacht aangezegd, ja nog méér: de hel is daar haar macht ontnomen! De verzoening tussen God en mensen is een feit. Een heilsfeit! En dagelijks moet de satan toezien hoe mensen uit de duister­nis tot het licht worden getrokken. Hij doet dat tandenknar­send en handenwringend. Hij kan er geen vrede mee hebben dat mensen vrede vinden met God. Hij kan zich er niet mee verzoe­nen dat wij verzoend zijn door het bloed van Jezus Christus, Gods Zoon. Dat moet weer ongedaan worden gemaakt. De diepste gedachten van de duivel hebben daarmee te maken. Die gedachten worden beheerst door maar één ding: hoe kan het verlossings­werk van Jezus worden vernietigd? Hoe kan het Koninkrijk van God schade worden toegebracht?

Opsporen en detecteren
Maar als er hier en daar in de gemeente door zijn toedoen brandjes zijn ontstaan doordat wij de duivel ruimte hebben gegeven, dan wijst de Heer in Zijn Woord een duidelijke weg. We moeten de werken der duisternis ontmas­keren. Ook in Efeze 4:27 waarschuwt de apostel voor de ondermijnende activiteiten van de vader der leugen: geef hem geen plaats! We moeten echt tegen elkaar durven zeggen dat de gedachten van de duivel in de gemeente zichtbaar zijn gewor­den. Als die zich manifesteren, moeten we deze opsporen en detecteren! In Korinthe ging het zo ver dat men er een bedenkelijke Avondmaalspraktijk op na hield. Je kunt niet tegelijk deelnemen aan de tafel van de Heere én aan de tafel van de demonen (1 Korinthe 10:21).  

Het onverenigbare mag voor een christen niet voor verenigbaar worden gehouden. In onze tijd kunnen we denken aan verschijnselen als mindfulness, het in huis hebben van bijvoorbeeld een Boeddhabeeld, het doen aan reiki en paragnosie. In sommige gemeenten denkt men dat het naast elkaar kan bestaan: het christen-zijn en het praktiseren van dat soort dingen.

De gedachten van de duivel zijn onheilspellende gedachten. Spellen werkelijk onheil. Zaaien verdeeldheid. Petrus zegt: ‘Weerstaat hem, vast in het geloof...’ (1 Petrus 5:9). Het lijkt een onmogelijke opgave de vorst der duisternis en de overste van deze wereld te weerstaan. Als wij het van onszelf zouden moeten hebben, zijn wij compleet mach­teloos. Maar ‘vast in het geloof’, kunnen wij hem weerstaan. Met Jezus als de Heer en Koning is het mogelijk.  

Yme Horjus