De dood: het is niet wat het lijkt!

Yme Horjus • 91 - 2015 • Uitgave: 7
Een begraafplaats is niet een plek waar je voor je plezier naar toe gaat. Als je op een gure of regenachtige dag daar moet zijn, overvalt je meestal een gevoel van diepe mistroostigheid. Er heerst de stilte van de dood. De grafstenen spreken, ondanks de soms mooie teksten die erop staan, toch eigenlijk maar één taal: hier loopt het met een mens op uit. Hoe succesvol en hoe rijk het leven van een mens ook is geweest, dit is het einde.

In een van mijn vorige woonplaatsen had ik een kapper met wie ik vele gesprekken gevoerd heb over het geloof en over God. Hij kwam er rond voor uit dat hij agnost was. Hij geloofde niet in God en ook niet in een leven na dit leven. Met de dood was alles afgelopen. Voor hem was er geen toekomst, geen hoopvol perspectief. Als je de laatste adem uitblies, was alles over en uit.

Het is niet wat het lijkt
Die gedachte kom je veel tegen bij mensen. Een hemel? Kom nou toch! Dat is een projectie van mensen vanuit de armzaligheid van een miserabel bestaan. Een zoethoudertje voor mensen die hier in dit leven aan het kortste eind hebben getrokken. Met de dood is alles afgelopen. Dat is de taal van het kerkhof. Als je tussen de grafstenen loopt, kun je maar nauwelijks ontkomen aan die waarheid. Die waarheid dringt zich aan je op. Die lijkt het grootste gelijk aan haar kant te hebben. Wie kan daar iets tegen inbrengen?
Toch doet de Here Jezus dat in Zijn woorden die wij in Johannes 11:17-27 vinden. Hij poneert tegenover de werkelijkheid van de dood een andere werkelijkheid. Hij zegt met zoveel woorden: “Het is niet afgelopen!” De koude grafzerken hebben niet het grootste gelijk aan hun kant. Het is niet wat het lijkt. ‘Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven…’ Er is dus helemaal geen sprake van een grote leegte na het sterven, een eindeloos niets nadat wij de laatste adem hebben uitgeblazen. Wie in Jezus heeft geloofd, mag die heerlijke waarheid gaan ervaren, dat je leeft nadat je bent gestorven. Er is dus leven na de dood! Eeuwigheidsleven!
Mijn kapper zat er helemaal naast. Hij heeft het niet begrepen. De grafstenen hebben niet het laatste woord. De sfeer van het kerkhof is niet het laatste wat er te zeggen valt. Het is niet wat het lijkt! Toch vergt het heel veel geloof om bij het graf van iemand die al vier dagen dood is, tegen alles in vast te houden aan de gedachte dat zo iemand niet echt dood is, maar leeft! Martha kon het allemaal ook niet zo goed op een rij krijgen toen ze met Jezus hierover sprak. Het lijkt er veel op dat ze langs elkaar heen praten.

Schikken in het onvermijdelijke
Martha uit eigenlijk een stil verwijt in Jezus’ richting. ‘Heer, als U hier maar was geweest, dan zou mijn broer niet gestorven zijn.’ De beide zussen Martha en Maria waren het daarover kennelijk hartgrondig eens, want ook Maria zal datzelfde later nog een keer zeggen. Maar het wonderlijke is nu dat Martha, zelfs nu haar broer gestorven is, haar hoop blijft vestigen op Jezus. ‘Ook nu weet ik, dat God U geven zal al wat Gij van God begeert.’ Ik kan dat niet anders lezen dan dat zij van Jezus verwacht dat Hij boven verwachting dingen kan doen, iets kan bewerken dat boven ons menselijke voorstellingsvermogen uitgaat. Martha is hier iemand met een uitzonderlijk groot geloof!
Ik denk dat het niet bij ons op zou komen om dit te denken en dit te zeggen. Want is er wel iets onomkeerbaarder dan de dood? Is er wel iets onverbiddelijker dan het menselijk levenseinde? Als dat toch eenmaal een feit is, kun je niets anders meer doen dan nabestaanden te troosten en ons te schikken in het onvermijdelijke.

Opstanding, iets van de toekomst?
Dat Martha nog iets van Jezus verwacht, mag gerust een wonder worden genoemd. Haar vertrouwen in Jezus is zij niet kwijtgeraakt. Jezus heeft water in wijn veranderd, heeft verlamden gezond naar huis laten gaan, heeft een grote menigte met brood gevoed. Zou Hij niet in staat zijn om Lazarus weer aan zijn zusters terug te geven?
Als Jezus zegt: “Je broer zal opstaan,” dan is dat niet waar zij op zit te wachten. Nee, dat weet zij wel. Dat is haar door de rabbijnen wel geleerd. ‘Ja, ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage…’ Dat is iets van de toekomst. Maar haar hoop is gevestigd op het hier en nu. En dan komt dat magistrale antwoord van Jezus: ‘Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat?’
Als ik de Here Jezus goed begrijp, dan zegt Hij hier iets dat de normale denkcategorieën overstijgt. We moeten de opstanding niet in de toekomst plaatsen en ook niet in het hier en nu van onze tijd. We moeten de toekomst plaatsen in Jezus zelf. De opstanding en het leven zijn in Hem geconcentreerd. Wat dat betekent is ook voor ons niet zo gemakkelijk te bevatten. Maar in elk geval is wel duidelijk dat ons geloof zich totaal moet richten op Jezus. Bij het graf van een kind van God mogen we niet zeggen dat hij of zij gestorven is. De dood scheidt ons wel van mensen, maar niet van onze Heiland en Heer, Jezus Christus.

Leven in hemelse heerlijkheid
Elke keer dat de gemeente bijeenkomt voor een rouwdienst, is de dood een onloochenbaar feit. We kunnen in zo’n dienst niet om deze onomstotelijke waarheid heen. Maar het is niet wat het lijkt. Vanuit het evangelie mogen we andere dingen zeggen. Mogen we meegaan in de wonderlijke omkering der dingen die Jezus zo vaak toepast. Een overledene die in Jezus gestorven is, is niet dood, maar hij lééft.
Een stoffelijk overschot getuigt van leven! Nee, het is mij niet in mijn bol geslagen. Ik meen dat heel serieus. Hij leeft voor het aangezicht van God. Hij leeft in de hemelse heerlijkheid. Hij leeft met allen die al eerder in de Here Jezus ontslapen zijn! Is dat niet een verrukkelijke omkering van de werkelijkheid? Nee, het is niet wat het lijkt. De koude zerken spreken niet de waarheid. Het is niet afgelopen met de teraardebestelling. Wie in Jezus is gestorven, leeft voor Gods aangezicht.
Voor heel veel mensen van onze tijd is dit complete nonsens. Zij zullen vinden dat wij raaskallen. Die zullen menen dat wij wereldvreemde mensen zijn, die niet meer met de beide benen op de grond staan. Dit kun je toch niet serieus menen? Als wij dit geloven zijn wij inderdaad wereldvreemd, maar niet vreemd aan het Koninkrijk van God. Als wij bij Jezus horen, hebben en bezitten wij ook deze toekomst! Als wij bij Jezus horen, is dit ons perspectief. Dan ligt de eeuwigheid voor ons. Jezus zegt: ‘geloof je dat?’ Als wij dit geloven – en ik wil werkelijk hopen dat dit ook voor u geldt – laat dan ons antwoord zijn als dat van Martha: ‘Ja, Here, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God die in de wereld komen zou.’

Yme Horjus