De brief van de blijdschap (7)
Christelijke levenshouding
(Fil. 4:6-23)
In de verzen 6-9 worden de pastorale vermaningen nog even voortgezet. Allereerst roept Paulus op tot heilige onbezorgdheid. Onbezorgd zijn is niet oppervlakkig leven, maar niet zelf het stuur in handen willen houden. Het geheim is het gebed. Let op de tegenstelling: in geen ding bezorgd en in alles de begeerten bekend maken. Paulus gebruikt vier woorden voor het gebed: begeerten, bidden, smeken en dankzegging.
Het gebedsleven is gevarieerd. Soms zijn er speciale noden. Met alles naar de Heere toe. Niet omdat Hij het niet weet, maar opdat wij zouden weten dat Hij het weet. En bij dit alles danken - wezenlijk voor elk gebed - er is immers nog zoveel reden om te danken, al was het alleen maar omdat we bidden mogen! De belofte is niet dat de gebeden verhoord worden zoals wij dat zouden willen. Maar Gods vrede zal als een schildwacht onze harten en gedachten bewaken. Gods vrede is het patroon voor de christelijke levenshouding in alle denkbare situaties.
Daarom moeten ze iets bedenken en iets doen. Zes dingen moeten zij bedenken: wat waar, wat eerbaar, wat rechtvaardig, wat rein, wat lieflijk en wat welluidend is. Christenen moeten en mogen een duidelijke uitstraling hebben. En ze moeten in praktijk brengen wat ze van Paulus geleerd, ontvangen, gehoord en gezien hebben - vier aspecten van zijn apostolische arbeid. Het gaat om waarden en normen - waarden om te normeren en normen om te waarderen. Het geeft een rijke zegen: de God des vredes zal met u zijn.
In de laatste perikoop dankt Paulus voor de stoffelijke ondersteuning die hij uit Filippi heeft ontvangen. Hij plaatst dat alles in een breder kader en tekent zo belangrijke elementen van een christelijke levenshouding. In vers 11 staat een opmerkelijke belijdenis - hij heeft geleerd vergenoegd, zelfredzaam te zijn: christelijke autarkie. Dit is geen zelfgenoegzaamheid, maar onafhankelijkheid van mensen en omstandigheden. Hij drukt dat uit op lyrische manier. Hij weet wat het is vernederd te worden en overvloed te hebben. Er is een hemelse opvoedkunde. Daarom is hij vertrouwd, onderwezen, ingewijd in verzadiging en honger, overvloed en tekort. Hij staat boven voor- en tegenspoed. Het geheim van deze levenshouding ligt in de gemeenschap met Christus. Zonder Hem niets, met en door Hem alles - niet hoogmoedig, maar ootmoedig, doch dan ook vrijmoedig. Na deze principiële achtergrond memoreert hij concreet de hulp, die hij van de gemeente heeft ontvangen. Hij gebruikt in vers 15 een boekhoudkundige terminologie. Het is Paulus niet om de gave te doen, maar om de vrucht. De gave van de gemeente bleek een goede investering te zijn met goed dividend. Stoffelijke gave - geestelijke vrucht. Nog eens zegt hij dat hij overvloed heeft. Hij is vol en verzadigd via Epafroditus. Dan gebruikt hij geloofstaal. De gaven zijn een lieflijk geurend reukoffer. Eigenlijk is God de ontvanger. Wat aan de geringste broeder is gedaan is aan Christus Zelf gedaan. Maar Paulus heeft ook oog voor de behoeften van de gemeente. Hij is er van overtuigd dat de over alles beschikkende God in die behoeften zal voorzien op heerlijke wijze door Christus Jezus.
Dan volgt een persoonlijke ondertekening. Eer God de Vader en wederzijdse groeten als uiting van de gemeenschap der heiligen. Zelfs onder het personeel van de keizer - dat zich niet alleen in Rome, maar ook in Caesarea bevond, zijn gelovigen. Hij eindigt met de alles omvattende zegenbede voor allen - de genade van de Heere Jezus Christus - wat een bron van zegen bevatten deze drie namen.
Samenvattend: de brief van de blijdschap is praktisch-pastoraal. Christus staat centraal. Wie uit Hem leeft en Hem verwacht is een kolonist van de hemel, een pelgrim door de wereldwoestijn.
ds. J.H. Velema
(Fil. 4:6-23)
In de verzen 6-9 worden de pastorale vermaningen nog even voortgezet. Allereerst roept Paulus op tot heilige onbezorgdheid. Onbezorgd zijn is niet oppervlakkig leven, maar niet zelf het stuur in handen willen houden. Het geheim is het gebed. Let op de tegenstelling: in geen ding bezorgd en in alles de begeerten bekend maken. Paulus gebruikt vier woorden voor het gebed: begeerten, bidden, smeken en dankzegging.
Het gebedsleven is gevarieerd. Soms zijn er speciale noden. Met alles naar de Heere toe. Niet omdat Hij het niet weet, maar opdat wij zouden weten dat Hij het weet. En bij dit alles danken - wezenlijk voor elk gebed - er is immers nog zoveel reden om te danken, al was het alleen maar omdat we bidden mogen! De belofte is niet dat de gebeden verhoord worden zoals wij dat zouden willen. Maar Gods vrede zal als een schildwacht onze harten en gedachten bewaken. Gods vrede is het patroon voor de christelijke levenshouding in alle denkbare situaties.
Daarom moeten ze iets bedenken en iets doen. Zes dingen moeten zij bedenken: wat waar, wat eerbaar, wat rechtvaardig, wat rein, wat lieflijk en wat welluidend is. Christenen moeten en mogen een duidelijke uitstraling hebben. En ze moeten in praktijk brengen wat ze van Paulus geleerd, ontvangen, gehoord en gezien hebben - vier aspecten van zijn apostolische arbeid. Het gaat om waarden en normen - waarden om te normeren en normen om te waarderen. Het geeft een rijke zegen: de God des vredes zal met u zijn.
In de laatste perikoop dankt Paulus voor de stoffelijke ondersteuning die hij uit Filippi heeft ontvangen. Hij plaatst dat alles in een breder kader en tekent zo belangrijke elementen van een christelijke levenshouding. In vers 11 staat een opmerkelijke belijdenis - hij heeft geleerd vergenoegd, zelfredzaam te zijn: christelijke autarkie. Dit is geen zelfgenoegzaamheid, maar onafhankelijkheid van mensen en omstandigheden. Hij drukt dat uit op lyrische manier. Hij weet wat het is vernederd te worden en overvloed te hebben. Er is een hemelse opvoedkunde. Daarom is hij vertrouwd, onderwezen, ingewijd in verzadiging en honger, overvloed en tekort. Hij staat boven voor- en tegenspoed. Het geheim van deze levenshouding ligt in de gemeenschap met Christus. Zonder Hem niets, met en door Hem alles - niet hoogmoedig, maar ootmoedig, doch dan ook vrijmoedig. Na deze principiële achtergrond memoreert hij concreet de hulp, die hij van de gemeente heeft ontvangen. Hij gebruikt in vers 15 een boekhoudkundige terminologie. Het is Paulus niet om de gave te doen, maar om de vrucht. De gave van de gemeente bleek een goede investering te zijn met goed dividend. Stoffelijke gave - geestelijke vrucht. Nog eens zegt hij dat hij overvloed heeft. Hij is vol en verzadigd via Epafroditus. Dan gebruikt hij geloofstaal. De gaven zijn een lieflijk geurend reukoffer. Eigenlijk is God de ontvanger. Wat aan de geringste broeder is gedaan is aan Christus Zelf gedaan. Maar Paulus heeft ook oog voor de behoeften van de gemeente. Hij is er van overtuigd dat de over alles beschikkende God in die behoeften zal voorzien op heerlijke wijze door Christus Jezus.
Dan volgt een persoonlijke ondertekening. Eer God de Vader en wederzijdse groeten als uiting van de gemeenschap der heiligen. Zelfs onder het personeel van de keizer - dat zich niet alleen in Rome, maar ook in Caesarea bevond, zijn gelovigen. Hij eindigt met de alles omvattende zegenbede voor allen - de genade van de Heere Jezus Christus - wat een bron van zegen bevatten deze drie namen.
Samenvattend: de brief van de blijdschap is praktisch-pastoraal. Christus staat centraal. Wie uit Hem leeft en Hem verwacht is een kolonist van de hemel, een pelgrim door de wereldwoestijn.
ds. J.H. Velema