David, de man naar Gods hart

Ad Kooijmans • 89 - 2013 • Uitgave: 14/15
Saul was een grote teleurstelling voor Samuël, maar hij werd door God bemoedigd door hem te laten weten dat God een man naar Zijn hart had verkozen, voor wie Saul plaats moest maken (1 Samuël 13:14). Toch bleef het moeilijk voor Samuël, totdat God hem de opdracht gaf om die ander te zalven (16:1). David was het tegenbeeld van Saul, waarin juist uitkwam wat God kan doen door iemand die volkomen op Hem gericht is.

Saul had geen geloof om op God te wachten (13:11-12). David had de gewoonte Gods aanwijzingen te zoeken en te volgen (23:2-5). Saul haatte David (22:8) en trachtte hem te doden (18:11; 19:1,10). David verloor nooit zijn respect voor Saul en spaarde zijn leven tweemaal (24:11; 26:23).
De grote tegenstelling werd duidelijk in hoofdstuk 17, toen Saul vreesde voor Goliath terwijl David hem tegemoet ging in de Naam van de HEERE van de legerscharen, de God van de gelederen van Israël (vers 45). Hij droeg geen wapenrusting, maar koos vijf gladde stenen (vers 40), waarvan hij er maar één nodig had om Goliath te doden (vers 49). De andere vier stenen zijn misschien een profetisch symbool voor de dood van de vier overgebleven reuzen bij de Filistijnen die later door Davids mannen gedood werden (2 Samuël 21:15-22).
God moest zelfs Samuël eraan herinneren dat God het hart aanziet en dat daarom David verkozen werd boven zijn broers. Dat wil natuurlijk niet zeggen dat zij waardeloos waren, integendeel, zijn familie, vooral zijn neven werden door hem geïnspireerd (2 Samuël 21:21). Joab en zijn broers waren ook neven van David, de zonen van zijn zuster Zeruja (1 Kronieken 2:13-16). We kunnen van David leren dat wie zich geheel afhankelijk van God opstelt, Zijn hulp en leiding mag ervaren. Het wezen van de zonde is immers onafhankelijkheid van God. Daarom moet dit zondige lichaam sterven, maar het nieuwe leven is 'Christus in mij'. Hij zei dat Hij zonder Zijn Vader niets kon doen (Johannes 5:19).

Davids omzwervingen
Saul heeft jarenlang geprobeerd om David uit de weg te ruimen. Tien hoofdstukken worden gewijd aan zijn omzwervingen. Dat begint in Nob, dat leidde tot Sauls moord op de priesters, waarbij Abjathar wist te ontvluchten. Hij voegde zich bij David en bracht de efod mee met daarin de urim (1 Samuël 23:6), waardoor David steeds de wil en leiding van God kon kennen. Zo leidde en bewaarde de Here hem door alle gevaren heen. Eens toen Saul hem en zijn mannen op aanwijzing van de Zifieten geheel had ingesloten, liet God de Filistijnen het land binnenvallen, waardoor Saul zich overhaast terugtrok om de Filistijnen te keren (1 Samuël 23). Zelfs in zijn dwaze avontuur in Gath bewaarde de Here hem. Naar aanleiding daarvan schreef hij Psalm 34. Daarin schreef hij: ‘Deze ellendige riep en de HEERE hoorde; Hij verloste hem uit al zijn benauwdheden. De engel van de HEERE legert zich rondom hen die Hem vrezen, en redt hen. Proef en zie dat de HEERE goed is; welzalig de man die tot Hem de toevlucht neemt’ (vers 7-9). Dat karakteriseert David in zijn vertrouwen op de Here.
De bescherming die hij ontving, weerspiegelde hij in zijn houding tot anderen van het volk. Hij bevrijdde de stad Kehila van de Filistijnen (23:1-5) en hij begunstigde de herders van Nabal in Karmel (25:7). Wat is het heerlijk om, zoals David, in alle gevaren op de Here te mogen vertrouwen. Hoe dikwijls heeft het geklonken uit de mond van onze Here: “Vreest niet!”

Davids overwinningen
Toen David eenmaal koning was over heel Israël veroverde hij Jeruzalem op de Jebusieten, vestigde zich daar en noemde Jeruzalem de stad van David (2 Samuël 5:6-9). Dan lezen we: ‘David nam gaandeweg toe in aanzien, want de HEERE, de God van de legermachten, was met hem’ (vers 10). Dat is een samenvatting van wat volgt. Dezelfde Geest die hem Goliath deed verslaan, gaf hem de overwinning over al zijn vijanden, te beginnen met de Filistijnen. Hij versloeg allen die met grote legermachten tegen hem optrokken en maakte grote buit van goud, zilver en koper, die hij reserveerde voor Gods huis (1 Kronieken 29:2) en hij vestigde zijn gezag tot aan de Eufraat (2 Samuël 8). Zijn overwinningen berustten op het feit dat de Here voor hem uitging (5:24).
Hetzelfde principe geldt in het Nieuwe Testament. We lezen in Openbaring dat al Gods beloften zijn voor de overwinnaars (2-3, 21:7). In feite is er maar één Overwinnaar, onze Here Jezus Christus. Die met Hem leven, delen in Zijn overwinning. Toch wist David ook van vallen en opstaan. Hij bracht de ark naar Jeruzalem. Daarbij maakte hij eerst de fout om de Filistijnen te imiteren en de ark op een wagen te vervoeren (1 Samuël 6:8). Maar hij ging terug tot het Woord en liet zich corrigeren (Numeri 7:6-9).

Davids zonden
Davids zonde met Bathseba (2 Samuël 11) wierp een blijvende smet op zijn schitterende carrière (1 Koningen 15:5). Hij pleegde overspel en moord. Op beide stond de doodstraf (Leviticus 20:10; Exodus 21:12). Een monarch als David kon beschikken over leven en bezittingen van zijn onderdanen en viel daarmee buiten het burgerlijke recht, maar zeker niet buiten het goddelijke recht. We zien hoe de ene zonde tot de andere leidt. In de eerste plaats was hij niet uitgegaan met zijn troepen, maar was rustig thuisgebleven. Daardoor kwam hij tot zijn gruweldaad. Hij kwam in verzoeking door de nonchalance van Bathseba met haar baden, maar dat was geen verontschuldiging om fout te gaan.
Na overspel gepleegd te hebben begon hij te intrigeren om zijn zonde te bedekken. Uria, de echtgenoot van Bathseba, behoorde tot Davids helden (2 Samuël 23:39). Hij weigerde om thuis te gaan slapen en wachtte op de koning. Zijn trouw werd een probleem voor David en beloond met een doodvonnis. Joab had geen scrupules; hij was immers zelf een moordenaar (2 Samuël 3:26-27) en wilde David daarin wel dienen. Hij zond een gecodeerde boodschap aan David; zijn code was de dood van Uria. David nam Bathseba zo spoedig mogelijk tot zich om bij de geboorte van het kind verdenking buiten te sluiten.
Toen de profeet Nathan met Gods boodschap kwam, verootmoedigde David zich. Daarin verschilde hij tenminste van andere monarchen, die zich niet bekeerden maar Gods boodschappers opsloten of doodden zoals Asa, Achab en Joas (2 Kronieken 16:7,10; 24:20-21; 1 Koningen 22:15-17,26-27). De man naar Gods hart verootmoedigde zich en ontving vergeving. Dank God die Zijn Zoon zond. Daarom geldt voor ons allen: ‘Als wij onze zonden belijden: Hij is getrouw en rechtvaardig om ons de zonden te vergeven en ons te reinigen van alle ongerechtigheid’ (1 Johannes 1:9). We zien wél dat de schade die de zonde veroorzaakt, niet ongedaan gemaakt kan worden.
Nog eenmaal viel hij in zonde door hoogmoed. Hij liet het volk tellen zonder goddelijk bevel. Dat deed Gods toorn ontbranden. Toch karakteriseerde het hem toen de straf werd aangezegd, dat hij koos: ‘Laten wij toch in de hand van de HEERE vallen, want Zijn barmhartigheid is groot. Laat mij echter niet in de hand van mensen vallen’ (2 Samuël 24:14). Het gevolg was zeventigduizend doden door de pest (vers 15). Maar het berouwde de Here om Jeruzalem te treffen. David beleed zijn zonde en werd door Gods profeet ontboden op de dorsvloer van Arauna. Daar offerde hij brandoffers en dankoffers (1 Kronieken 21:26). God zelf stak de offers aan met hemelvuur. David bestemde die plaats voor de bouw van de tempel (22:1). Dat was op de berg Moria (2 Kronieken 3:1), waar Abraham Isaäk zou offeren (Genesis 22:2).

Ad Kooijmans