Christus, Vervuller van de wet en de profeten (2)
Na de vorige keer te hebben stilgestaan bij de tijdelijkheid van Mozes’ bediening en de wet, waarmee het oude verbond tussen God en Israël bevestigd was, zijn we geëindigd met een belangrijke vraag. Als de wet tijdelijk was, hoe moeten we dan de woorden van de Heere Jezus begrijpen toen Hij zei: ‘Denk niet dat Ik gekomen ben om de Wet of de Profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om die af te schaffen, maar te vervullen’ (Mattheüs 5:17)?
Deze tekst wordt vaak als argument gebruikt voor de gedachte dat, hoewel Christus ons door Zijn dood en opstanding met God heeft verzoend, de wet als ‘de regel der dankbaarheid’ voor ons blijft gelden. Jezus zegt toch de wet niet te hebben afgeschaft? Het is vooral met dit soort teksten belangrijk om ze zorgvuldig te lezen. De Heere Jezus kwam inderdaad niet om de wet en de profeten af te schaffen, maar Hij kwam om deze te vervullen. En om die wet en de profeten te vervullen, moest Hij Zichzelf op volmaakte wijze aan de wet onderwerpen. Alleen zo kon Hij beide vervullen en was Hij als de ware Messias voor de gelovigen onder Zijn volk herkenbaar1.
Het is volbracht
Denk aan de woorden van Psalm 40: ‘Toen zei Ik: Zie, Ik kom, in de boekrol is over Mij geschreven. Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste’ (vers 8-9). Evenals in zo vele andere van zijn psalmen, geeft David hier een profetisch getuigenis van Christus, Wiens komst en bediening in de boekrol was aangekondigd.2 Al op de achtste dag na Zijn geboorte brachten Jozef en Maria het Kind Jezus de tempel binnen ‘om met Hem te doen volgens de gewoonte van de wet’ (Lukas 2:27). De eerste opgetekende woorden die Hij op twaalfjarige leeftijd uitsprak waren: ‘Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader?’ (Lukas 2:49). En Zijn laatste woorden aan het kruis luidden: ‘Het is volbracht’ (Johannes 19:30). Wat was volbracht? Wel het antwoord is: de vervulling van de wet en de profeten. In tegenstelling tot ieder mens heeft Jezus de complete wet in volmaakte gehoorzaamheid vervuld. Maar dat niet alleen, Hij heeft ‘Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven’ (1 Petrus 2:24). Hij heeft dus aan de eis van de wet voldaan, maar ook plaatsvervangend de vloek van de wet gedragen (Galaten 3:13).
Verantwoording afleggen
Als de discipelen hun uit de dood verrezen Messias met enige twijfel bejegenen, is Zijn reactie: ‘Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen’ (Lukas 24:44). De ‘wet van Mozes’ heeft hier betrekking op de complete Thora, de vijf boeken van Mozes. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Paulus vanuit de wet en de profeten zijn volksgenoten tot het geloof in Jezus probeerde te bewegen (Handelingen 28:23). Als hij ten overstaan van koning Agrippa verantwoording voor zijn bediening moet afleggen, luidt zijn verdediging: ‘maar door de hulp die ik van God gekregen heb, sta ik tot op deze dag als een getuige tegenover klein en groot en zeg ik niets anders dan wat de Profeten en Mozes gezegd hebben dat er gebeuren zou, namelijk dat de Christus moest lijden en dat Hij, als Eerste uit de opstanding van de doden, een licht zou aankondigen aan dit volk en de heidenen’ (Handelingen 26:22-23).
Echter nog opmerkelijker is Paulus’ uiteenzetting van het Evangelie in zijn brief aan de Romeinen: ‘Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd: namelijk gerechtigheid van God door het geloof in3 Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid’ (Romeinen 3:21-22). Hoe kan nu Gods gerechtigheid zonder de wet openbaar worden? Dat lijkt een tegenstrijdigheid, temeer vanwege het feit dat die gerechtigheid zonder de wet, ook nog door de wet en de profeten voorzegd blijkt te zijn. Wellicht vinden we het meest duidelijke antwoord in Romeinen 10. Paulus spreekt daar over zijn gebed voor zijn volksgenoten, die wel ‘een ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht, omdat zij de gerechtigheid van God niet kennen’ (vers 2). Maar, zou je zeggen, zij kennen toch de wet? Ja zeker, maar niet het einddoel van de wet, want dat is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft (Romeinen 10:4). ‘Einddoel’ is hier de vertaling van het Griekse woord ‘telos’, dat zowel ‘einde’ als ‘bestemming’ betekent en dus prima met ‘eindbestemming’ vertaald kan worden. Vergelijk het met wegwijzers, die de richting van onze bestemming aangeven. Eenmaal gearriveerd, is voor ons hun taak en functie voltooid.
Wetten van het koninkrijk
Terugkomend op de woorden van de Heere Jezus, vragen we ons toch af of we de context niet te kort doen. In het volgende vers zegt de Heere Jezus namelijk: ‘Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is’ (Mattheüs 5:18). Let op het woord ‘totdat’. Eens zullen de hemelen en de aarde met gedruis voorbijgaan en de elementen brandende vergaan (2 Petrus 3:10)4. Voor die tijd, zal er niet één jota of tittel van de Wet voorbijgaan. Hoewel met ‘de wet’ in deze context opnieuw de complete Thora wordt bedoeld, waarschuwt de Heere in vers 19 om niet de ‘geringste geboden af te schaffen’. Bedenk echter dat de Heere dit zegt in de context van het verwachte ‘koninkrijk der hemelen’. Groot of klein zijn in dat koninkrijk, zo lezen we verder in vers 19, is afhankelijk van de mate waarin de wetten van het koninkrijk der hemelen worden gerespecteerd.
Dit is overigens niet een koninkrijk in de hemelen, maar een koninkrijk dat in samenhang met de bekering en het herstel van Israël, vanuit de hemelen op de aarde gevestigd zal worden. Denk aan de bekende woorden van de engel Gabriël tot Maria: ‘Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen.’ (Lukas 1:32-33; vgl. Handelingen 3:19-21). Dan zullen onder andere de door Hem aangescherpte wetten van het koninkrijk gelden (Mattheüs 5:22, 28, 32, 39, 44), zullen Pesach5 en Loofhuttenfeest6 weer rondom de tempeldienst (Ezechiël 40-48) gevierd worden. Als burgers van een rijk in de hemelen (Filippenzen 3:20) zijn wij in Christus echter reeds een nieuwe schepping, ‘ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter’ (Romeinen 7:6).
Ton Stier
1. Johannes 1:46
2. David was immers een profeet (Handelingen 2:30)
3. De S.V. geeft terecht het geloof van Jezus, i.p.v. het geloof in Jezus
4. Dit zal zijn aan het einde van het duizendjarige vrederijk, als ‘de eerste hemel en de eerste aarde’ plaats maken voor ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ (Openbaring 21:2)
5. Ezechiël 45:21
6. Zacharia 14:16-19
Deze tekst wordt vaak als argument gebruikt voor de gedachte dat, hoewel Christus ons door Zijn dood en opstanding met God heeft verzoend, de wet als ‘de regel der dankbaarheid’ voor ons blijft gelden. Jezus zegt toch de wet niet te hebben afgeschaft? Het is vooral met dit soort teksten belangrijk om ze zorgvuldig te lezen. De Heere Jezus kwam inderdaad niet om de wet en de profeten af te schaffen, maar Hij kwam om deze te vervullen. En om die wet en de profeten te vervullen, moest Hij Zichzelf op volmaakte wijze aan de wet onderwerpen. Alleen zo kon Hij beide vervullen en was Hij als de ware Messias voor de gelovigen onder Zijn volk herkenbaar1.
Het is volbracht
Denk aan de woorden van Psalm 40: ‘Toen zei Ik: Zie, Ik kom, in de boekrol is over Mij geschreven. Ik vind er vreugde in, Mijn God, om Uw welbehagen te doen; Uw wet draag Ik diep in Mijn binnenste’ (vers 8-9). Evenals in zo vele andere van zijn psalmen, geeft David hier een profetisch getuigenis van Christus, Wiens komst en bediening in de boekrol was aangekondigd.2 Al op de achtste dag na Zijn geboorte brachten Jozef en Maria het Kind Jezus de tempel binnen ‘om met Hem te doen volgens de gewoonte van de wet’ (Lukas 2:27). De eerste opgetekende woorden die Hij op twaalfjarige leeftijd uitsprak waren: ‘Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader?’ (Lukas 2:49). En Zijn laatste woorden aan het kruis luidden: ‘Het is volbracht’ (Johannes 19:30). Wat was volbracht? Wel het antwoord is: de vervulling van de wet en de profeten. In tegenstelling tot ieder mens heeft Jezus de complete wet in volmaakte gehoorzaamheid vervuld. Maar dat niet alleen, Hij heeft ‘Zelf onze zonden in Zijn lichaam gedragen op het hout, opdat wij, voor de zonden dood, voor de gerechtigheid zouden leven’ (1 Petrus 2:24). Hij heeft dus aan de eis van de wet voldaan, maar ook plaatsvervangend de vloek van de wet gedragen (Galaten 3:13).
Verantwoording afleggen
Als de discipelen hun uit de dood verrezen Messias met enige twijfel bejegenen, is Zijn reactie: ‘Dit zijn de woorden die Ik tot u sprak toen Ik nog bij u was, dat alles vervuld moest worden wat over Mij geschreven staat in de Wet van Mozes en in de Profeten en in de Psalmen’ (Lukas 24:44). De ‘wet van Mozes’ heeft hier betrekking op de complete Thora, de vijf boeken van Mozes. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Paulus vanuit de wet en de profeten zijn volksgenoten tot het geloof in Jezus probeerde te bewegen (Handelingen 28:23). Als hij ten overstaan van koning Agrippa verantwoording voor zijn bediening moet afleggen, luidt zijn verdediging: ‘maar door de hulp die ik van God gekregen heb, sta ik tot op deze dag als een getuige tegenover klein en groot en zeg ik niets anders dan wat de Profeten en Mozes gezegd hebben dat er gebeuren zou, namelijk dat de Christus moest lijden en dat Hij, als Eerste uit de opstanding van de doden, een licht zou aankondigen aan dit volk en de heidenen’ (Handelingen 26:22-23).
Echter nog opmerkelijker is Paulus’ uiteenzetting van het Evangelie in zijn brief aan de Romeinen: ‘Maar nu is zonder de wet gerechtigheid van God geopenbaard, waarvan door de Wet en de Profeten is getuigd: namelijk gerechtigheid van God door het geloof in3 Jezus Christus, tot allen en over allen die geloven, want er is geen onderscheid’ (Romeinen 3:21-22). Hoe kan nu Gods gerechtigheid zonder de wet openbaar worden? Dat lijkt een tegenstrijdigheid, temeer vanwege het feit dat die gerechtigheid zonder de wet, ook nog door de wet en de profeten voorzegd blijkt te zijn. Wellicht vinden we het meest duidelijke antwoord in Romeinen 10. Paulus spreekt daar over zijn gebed voor zijn volksgenoten, die wel ‘een ijver voor God hebben, maar niet met het juiste inzicht, omdat zij de gerechtigheid van God niet kennen’ (vers 2). Maar, zou je zeggen, zij kennen toch de wet? Ja zeker, maar niet het einddoel van de wet, want dat is Christus, tot gerechtigheid voor ieder die gelooft (Romeinen 10:4). ‘Einddoel’ is hier de vertaling van het Griekse woord ‘telos’, dat zowel ‘einde’ als ‘bestemming’ betekent en dus prima met ‘eindbestemming’ vertaald kan worden. Vergelijk het met wegwijzers, die de richting van onze bestemming aangeven. Eenmaal gearriveerd, is voor ons hun taak en functie voltooid.
Wetten van het koninkrijk
Terugkomend op de woorden van de Heere Jezus, vragen we ons toch af of we de context niet te kort doen. In het volgende vers zegt de Heere Jezus namelijk: ‘Want, voorwaar, Ik zeg u: Totdat de hemel en de aarde voorbijgaan, zal er niet één jota of één tittel van de Wet voorbijgaan, totdat het alles geschied is’ (Mattheüs 5:18). Let op het woord ‘totdat’. Eens zullen de hemelen en de aarde met gedruis voorbijgaan en de elementen brandende vergaan (2 Petrus 3:10)4. Voor die tijd, zal er niet één jota of tittel van de Wet voorbijgaan. Hoewel met ‘de wet’ in deze context opnieuw de complete Thora wordt bedoeld, waarschuwt de Heere in vers 19 om niet de ‘geringste geboden af te schaffen’. Bedenk echter dat de Heere dit zegt in de context van het verwachte ‘koninkrijk der hemelen’. Groot of klein zijn in dat koninkrijk, zo lezen we verder in vers 19, is afhankelijk van de mate waarin de wetten van het koninkrijk der hemelen worden gerespecteerd.
Dit is overigens niet een koninkrijk in de hemelen, maar een koninkrijk dat in samenhang met de bekering en het herstel van Israël, vanuit de hemelen op de aarde gevestigd zal worden. Denk aan de bekende woorden van de engel Gabriël tot Maria: ‘Hij zal groot zijn en de Zoon van de Allerhoogste genoemd worden, en God, de Heere, zal Hem de troon van Zijn vader David geven, en Hij zal over het huis van Jakob Koning zijn tot in eeuwigheid en aan Zijn Koninkrijk zal geen einde komen.’ (Lukas 1:32-33; vgl. Handelingen 3:19-21). Dan zullen onder andere de door Hem aangescherpte wetten van het koninkrijk gelden (Mattheüs 5:22, 28, 32, 39, 44), zullen Pesach5 en Loofhuttenfeest6 weer rondom de tempeldienst (Ezechiël 40-48) gevierd worden. Als burgers van een rijk in de hemelen (Filippenzen 3:20) zijn wij in Christus echter reeds een nieuwe schepping, ‘ontslagen van de wet, gestorven aan dat waaraan wij vastgebonden zaten, zodat wij in nieuwheid van Geest dienen, en niet in oudheid van letter’ (Romeinen 7:6).
Ton Stier
1. Johannes 1:46
2. David was immers een profeet (Handelingen 2:30)
3. De S.V. geeft terecht het geloof van Jezus, i.p.v. het geloof in Jezus
4. Dit zal zijn aan het einde van het duizendjarige vrederijk, als ‘de eerste hemel en de eerste aarde’ plaats maken voor ‘een nieuwe hemel en een nieuwe aarde’ (Openbaring 21:2)
5. Ezechiël 45:21
6. Zacharia 14:16-19