Christus in het Oude Testament (7)

Jan Harmen Klein Haneveld • 93 - 2017 • Uitgave: 3
‘En Ik zal vijandschap teweegbrengen tussen u en de vrouw, en tussen uw nageslacht en haar Nageslacht; Dat zal u de kop vermorzelen, en u zult Het de hiel vermorzelen’ (Genesis 3:15). God Zelf sprak deze woorden tegen de slang, nadat deze Eva had verleid om – tegen Gods verbod in – te eten van de vrucht van de boom van kennis van goed en kwaad.

Ieder mens is het nageslacht van zijn ouders, van zijn vader en zijn moeder. Maar de Persoon waarover God hier spreekt (inderdaad, met een hoofdletter!) is alleen het nageslacht van Eva; niet van Adam. Ontegenzeggelijk wordt hier al – duizenden jaren vóórtijdig – een voorzegging gedaan van de bijzondere (maagdelijke) geboorte van onze Here. Hij had wel een menselijke moeder (Maria), maar geen menselijke vader. Zijn Vader was God Zelf.

Maagdelijke geboorte
Eeuwen later sprak Jesaja de bekende woorden: ‘De Here Zelf zal u een teken geven: Zie, de maagd zal zwanger worden. Zij zal een Zoon baren en Hem de naam Immanuel geven’ (Jesaja 7:14). De Here gaf dit teken aan het gehele huis van David. In Matteüs 1:22,23 wordt deze profetie expliciet toegepast op de geboorte van Jezus Christus.
De evangelist Lucas vertelt ons dat de engel Gabriël door God naar Maria in Nazareth werd gezonden om haar de geboorte van de Here Jezus aan te kondigen. Maria stelt dan de natuurlijke vraag: ‘Hoe zal dat mogelijk zijn, aangezien ik geen gemeenschap heb met een man’ (Lucas 1:34). Het antwoord van de engel is heel bijzonder: ‘De Heilige Geest zal over u komen en de kracht van de Allerhoogste zal u overschaduwen. Daarom ook zal het Heilige Dat uit u geboren zal worden, Gods Zoon genoemd worden.’ God zelf zorgde er op wonderlijk wijze voor dat Maria zwanger werd. Wij noemen Hem de Zoon van God, omdat Hij dat ook werkelijk is.
Toen de Hogepriester Hem vóór de Joodse Raad en onder ede vroeg of Hij de Christus was, de Zoon van God, ontkende de Here dit niet. En dat werd voor de Joden de grond waarop zij Hem aan de Romeinen overleverden om gekruisigd te worden (Matteüs 26:63-66). Zij konden en wilden niet accepteren dat God Zelf als Zoon naar deze wereld was gekomen. God sprak niet langer door profeten, maar door de Zoon (Hebreeën 1:1). Hem heeft God tot Erfgenaam gemaakt van alles.

‘Het zal u de kop vermorzelen’
Tegen de slang werd gezegd dat er vijandschap zou zijn tussen hem en het Nageslacht van de vrouw. En dat het Nageslacht van de vrouw hem de kop zou vermorzelen. Door de hele Bijbel heen gaat het om deze vijandschap tussen enerzijds de slang, de satan, de duivel en anderzijds God en Zijn Gezalfde Zoon. De Here Jezus Zelf drukte het zo uit. Hij zei: ‘Het Koninkrijk der hemelen is gelijk aan iemand die goed zaad zaaide in zijn akker. Maar toen de mensen sliepen, kwam zijn vijand en zaaide onkruid tussen de tarwe, en ging weg’ (Matteüs 13:24,25). Zo heeft de satan, door Eva tot zonde te verleiden, de gehele, volmaakte schepping van God bedorven. De hele wereld is sindsdien onder de heerschappij van de duivel. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de verzoeking van de Here Jezus in de woestijn (Lucas 4:6). De Here Jezus noemt hem de vorst van deze wereld (Johannes 12:31; 14:30). En de hele wereldgeschiedenis toont de verschrikkelijke gevolgen van zijn heerschappij.
Maar de kop van de slang zal worden vermorzeld; aan zijn heerschappij zal definitief een einde komen. Nu is hij nog ‘de aanvoerder van de macht in de lucht’ (Efeziërs 2:2), maar hij zal uit de hemel worden geworpen (Lucas 10:18 en Openbaring 12:7-9). En niet lang daarna zal hij ook op aarde worden verslagen door Christus, wanneer Hij komt in heerlijkheid en macht om Zijn koninkrijk te vestigen. Hij zal de draak, de oude slang, grijpen en binden en hem 1000 jaar bewaren in de afgrond. Na die 1000 jaren zal de satan nog éénmaal voor een korte tijd worden losgelaten. En opnieuw zal hij dan uitgaan om de volken te misleiden en hen verzamelen voor de oorlog tegen Gods Koning. Maar God Zelf zal hen met vuur verslaan. En de duivel zal worden gegrepen en in de poel van vuur geworpen worden, waar hij gepijnigd zal worden tot in alle eeuwigheid (Openbaring 20:7-10).

‘Gij zult het de hiel vermorzelen’
Gods Zoon kwam als Mens op deze aarde om de Redder (Zaligmaker) van deze wereld te worden (Johannes 4:42 en 1 Johannes 4:14). Op Golgotha vloeide Zijn bloed om de hele wereld te verzoenen met God (1 Johannes 2:2). Aan het kruis heeft Hij niet alleen de straf voor onze zonden gedragen, maar ook de hele wereld gekocht met Zijn bloed. Om de schat te verwerven moest Hij Zijn leven geven om de hele akker te kopen (Matteüs 13:44). Daarom zegt God van Hem: ‘Uw troon o God, bestaat in alle eeuwigheid. De scepter van Uw koninkrijk is een scepter van het recht’ (Hebreeën 1:8). Juist omdat Hij Zichzelf tot de diepte van het kruis vernederd heeft, heeft God Hem de allerhoogste plaats gegeven. Eenmaal zal elke knie – van hen die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn – zich buigen voor Hem. En elke tong zal belijden dat Jezus Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader (Filippenzen 2:5-11).

Jan Harmen Klein Haneveld