Christus in het Oude Testament (6)
‘En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was’ (Lucas 24:27).
In deze serie Bijbelstudies willen ook wij de Here Jezus ontdekken in het Oude Testament, met het doel dat ons hart even brandend zal zijn als dat van de Emmaüsgangers. In dit artikel: de Grote Verzoendag.
De zevende maand van de Joodse religieuze kalender – de maand Tisjri – begint met een rustdag, Rosj Hasjanah. Een gedenkdag, aangekondigd door bazuingeschal. Op die dag, die de eerste is van de Joodse burgerlijke kalender, wordt er niet gewerkt. Er wordt een heilige samenkomst gehouden. Tien dagen lang houden de Joden dan een periode van verootmoediging. Die periode eindigt op de tiende Tisjri met Jom Kippoer, Grote Verzoendag. Vijf dagen later, dus vanaf de 15e Tisjri, volgt dan het Loofhuttenfeest, dat een hele week duurt. We vinden de voorschriften over deze drie feesten in Leviticus 23:23-43.
Het werk van de hogepriester
Ook op Grote Verzoendag is een heilige samenkomst voorgeschreven (Leviticus 23:27). De Israëlieten moeten zich op die dag verootmoedigen en de Heere een vuuroffer aanbieden. Er mag geen enkel werk gedaan worden. Wie toch werk verricht, zal door de Heere worden omgebracht. Dit is een eeuwige verordening voor alle generaties van de Israëlieten, in al hun woongebieden. Deze bijzondere sabbat, een dag van volledige rust, duurt van de avond van de 9e Tisjri tot de avond van de 10e Tisjri. Op dit strenge verbod om op Grote Verzoendag enig werk te verrichten bestaat één belangrijke uitzondering. In Leviticus 16 lezen we dat de hogepriester het op de Grote Verzoendag juist heel druk had. Hij verrichtte op die dag een aantal handelingen:
1. Eerst moest hij zich geheel baden en speciale witte kleren aantrekken (vers 4)
2. Dan verzamelde hij de offerdieren: een jonge stier, twee bokken en een ram (vers 5 en 6)
3. Dan wierp hij het lot over de twee bokken: één voor de Here en één voor de weggaande bok (vers 7 en 8)
4. Vervolgens slachtte hij de jonge stier en offerde die als zondoffer voor zichzelf en zijn familie (vers 11)
5. Dan ging hij het allerheiligste in – het binnenste heiligdom van de tabernakel – met een pan met vurige kolen van het altaar en zijn handen gevuld met fijngestoten welriekend reukwerk en legde dit voor het aangezicht van de Heere, zodat de rook het verzoendeksel bedekte (vers 12 en 13)
6. Vervolgens ging hij weer naar buiten en nam een deel van het bloed van de geslachte jonge stier en ging daarmee het allerheiligste in om dit vóór en op het verzoendeksel te sprenkelen (vers 14)
7. Dan ging hij weer naar buiten en slachtte de “bok voor de Heere” en bracht een deel van het bloed in het binnenste heiligdom om ook dit op en vóór het verzoendeksel te sprenkelen (vers 15-17)
8. Dan ging hij weer naar buiten en streek hij een ander deel van het bloed van de stier en de bok aan de horens van het brandofferaltaar (vers 18 en 19)
9. Ook reinigde hij met het bloed symbolisch het altaar en de hele tabernakel (vers 19 en 20)
10. Vervolgens laadde hij de zonden van het volk op de andere bok, de ‘weggaande bok’, en liet deze door een man uit het volk de woestijn in sturen (vers 20-22)
11. Daarna trok de hogepriester zijn witte kleren uit, baadde zich en trok hij zijn ‘gewone’ hogepriesterlijke kleding weer aan. Ook degene die de weggaande bok naar de woestijn had geleid moest zijn kleren en zijn lichaam wassen (vers 23-26)
12. Dan legde hij het vet van de stier en de bok op het altaar, waar het in rook opging tot een liefelijke reuk voor de Heere (vers 25)
13. Iemand uit het volk nam de huid, het vlees en de mest van de stier en de bok en verbrandde dit buiten de legerplaats (vers 27). Ook deze man moest hierna zijn kleren en zijn lichaam wassen.
Al deze handelingen waren nodig om het volk Israël met God te verzoenen en het verbond tussen God en het volk voor een jaar te bevestigen.
De twee bokken
Centraal in deze hele ceremonie stonden twee bokken. Over hen werd het lot geworpen. Beide bokken werden door handoplegging beladen met de zonden van het volk. De ene bok – die voor de Here – werd geslacht en met zijn bloed werd in het heiligdom verzoening tot stand gebracht. De andere bok – de weggaande bok – werd de woestijn in gestuurd. Beide bokken vormen samen een schitterend beeld van wat Jezus Christus aan het kruis voor ons tot stand heeft gebracht.
De bok voor de Here
De bok voor de Here werd geslacht en de hogepriester bracht het bloed van deze bok in het heiligdom om hiermee verzoening te doen voor de zonden van het hele volk. Zo is ook de Here Jezus voor ons geslacht. Hij was de Bok voor de Here. Al onze zonden zijn op Hem geladen; Hij droeg ze in Zijn lichaam op het kruis van Golgotha (1 Petrus 2:24). Na Zijn sterven en opstanding heeft God Hem echter uitgeroepen tot onze hogepriester, naar de ordening van Melchizedek (Psalm 110:4; Hebreeën 5:10). En als zodanig is Hij het binnenste heiligdom ingegaan. Niet in de aardse tabernakel, maar in de werkelijke woonplaats van God, in de hemel (Hebreeën 9:24). Daar heeft Hij, met Zijn eigen bloed, voor ons verzoening gedaan. Eens voor altijd!
De weggaande bok
De bok waarop het lot voor de weggaande bok (NBG: ‘voor Azazel’) was gevallen werd, net als de bok voor de Here, beladen met alle zonden van het volk. De hogepriester deed dit door zijn handen op de kop van de bok te leggen. Vervolgens gaf hij iemand uit het volk de opdracht deze bok naar de woestijn te brengen en daar vrij te laten. U zou misschien kunnen denken: die bok heeft geluk gehad, hij wordt immers niet geslacht. Nee, hij wordt voor altijd de woestijn ingejaagd. En die bok mag nooit meer terugkeren bij de mensen. Daar in de woestijn, waar geen voedsel en drinken te vinden is, zal hij omkomen. God wil al onze zonden niet alleen vergeven – dat is bedekken door het bloed – maar ook vergeven, wegdoen van voor Zijn aangezicht. God gedenkt ze niet meer. ‘Zo ver het oosten is van het westen, zo ver heeft Hij onze overtredingen van ons gedaan’ (Psalm 103:12). Daarvoor moest de Here Jezus, beladen met onze zonden, de Godverlatenheid ervaren en sterven (Psalm 22:1; Matteüs 27:46 en Marcus 15:34). Hij was dus ook de weggaande Bok!
Wat een werk heeft de Here Jezus voor ons tot stand gebracht. De diepte daarvan zullen we nooit geheel bevatten. Maar we mogen Hem daarvoor danken en loven en Hem eren met onze mond en met ons hele leven. Is ons hart niet brandend in ons?
Jan Harmen Klein Haneveld
In deze serie Bijbelstudies willen ook wij de Here Jezus ontdekken in het Oude Testament, met het doel dat ons hart even brandend zal zijn als dat van de Emmaüsgangers. In dit artikel: de Grote Verzoendag.
De zevende maand van de Joodse religieuze kalender – de maand Tisjri – begint met een rustdag, Rosj Hasjanah. Een gedenkdag, aangekondigd door bazuingeschal. Op die dag, die de eerste is van de Joodse burgerlijke kalender, wordt er niet gewerkt. Er wordt een heilige samenkomst gehouden. Tien dagen lang houden de Joden dan een periode van verootmoediging. Die periode eindigt op de tiende Tisjri met Jom Kippoer, Grote Verzoendag. Vijf dagen later, dus vanaf de 15e Tisjri, volgt dan het Loofhuttenfeest, dat een hele week duurt. We vinden de voorschriften over deze drie feesten in Leviticus 23:23-43.
Het werk van de hogepriester
Ook op Grote Verzoendag is een heilige samenkomst voorgeschreven (Leviticus 23:27). De Israëlieten moeten zich op die dag verootmoedigen en de Heere een vuuroffer aanbieden. Er mag geen enkel werk gedaan worden. Wie toch werk verricht, zal door de Heere worden omgebracht. Dit is een eeuwige verordening voor alle generaties van de Israëlieten, in al hun woongebieden. Deze bijzondere sabbat, een dag van volledige rust, duurt van de avond van de 9e Tisjri tot de avond van de 10e Tisjri. Op dit strenge verbod om op Grote Verzoendag enig werk te verrichten bestaat één belangrijke uitzondering. In Leviticus 16 lezen we dat de hogepriester het op de Grote Verzoendag juist heel druk had. Hij verrichtte op die dag een aantal handelingen:
1. Eerst moest hij zich geheel baden en speciale witte kleren aantrekken (vers 4)
2. Dan verzamelde hij de offerdieren: een jonge stier, twee bokken en een ram (vers 5 en 6)
3. Dan wierp hij het lot over de twee bokken: één voor de Here en één voor de weggaande bok (vers 7 en 8)
4. Vervolgens slachtte hij de jonge stier en offerde die als zondoffer voor zichzelf en zijn familie (vers 11)
5. Dan ging hij het allerheiligste in – het binnenste heiligdom van de tabernakel – met een pan met vurige kolen van het altaar en zijn handen gevuld met fijngestoten welriekend reukwerk en legde dit voor het aangezicht van de Heere, zodat de rook het verzoendeksel bedekte (vers 12 en 13)
6. Vervolgens ging hij weer naar buiten en nam een deel van het bloed van de geslachte jonge stier en ging daarmee het allerheiligste in om dit vóór en op het verzoendeksel te sprenkelen (vers 14)
7. Dan ging hij weer naar buiten en slachtte de “bok voor de Heere” en bracht een deel van het bloed in het binnenste heiligdom om ook dit op en vóór het verzoendeksel te sprenkelen (vers 15-17)
8. Dan ging hij weer naar buiten en streek hij een ander deel van het bloed van de stier en de bok aan de horens van het brandofferaltaar (vers 18 en 19)
9. Ook reinigde hij met het bloed symbolisch het altaar en de hele tabernakel (vers 19 en 20)
10. Vervolgens laadde hij de zonden van het volk op de andere bok, de ‘weggaande bok’, en liet deze door een man uit het volk de woestijn in sturen (vers 20-22)
11. Daarna trok de hogepriester zijn witte kleren uit, baadde zich en trok hij zijn ‘gewone’ hogepriesterlijke kleding weer aan. Ook degene die de weggaande bok naar de woestijn had geleid moest zijn kleren en zijn lichaam wassen (vers 23-26)
12. Dan legde hij het vet van de stier en de bok op het altaar, waar het in rook opging tot een liefelijke reuk voor de Heere (vers 25)
13. Iemand uit het volk nam de huid, het vlees en de mest van de stier en de bok en verbrandde dit buiten de legerplaats (vers 27). Ook deze man moest hierna zijn kleren en zijn lichaam wassen.
Al deze handelingen waren nodig om het volk Israël met God te verzoenen en het verbond tussen God en het volk voor een jaar te bevestigen.
De twee bokken
Centraal in deze hele ceremonie stonden twee bokken. Over hen werd het lot geworpen. Beide bokken werden door handoplegging beladen met de zonden van het volk. De ene bok – die voor de Here – werd geslacht en met zijn bloed werd in het heiligdom verzoening tot stand gebracht. De andere bok – de weggaande bok – werd de woestijn in gestuurd. Beide bokken vormen samen een schitterend beeld van wat Jezus Christus aan het kruis voor ons tot stand heeft gebracht.
De bok voor de Here
De bok voor de Here werd geslacht en de hogepriester bracht het bloed van deze bok in het heiligdom om hiermee verzoening te doen voor de zonden van het hele volk. Zo is ook de Here Jezus voor ons geslacht. Hij was de Bok voor de Here. Al onze zonden zijn op Hem geladen; Hij droeg ze in Zijn lichaam op het kruis van Golgotha (1 Petrus 2:24). Na Zijn sterven en opstanding heeft God Hem echter uitgeroepen tot onze hogepriester, naar de ordening van Melchizedek (Psalm 110:4; Hebreeën 5:10). En als zodanig is Hij het binnenste heiligdom ingegaan. Niet in de aardse tabernakel, maar in de werkelijke woonplaats van God, in de hemel (Hebreeën 9:24). Daar heeft Hij, met Zijn eigen bloed, voor ons verzoening gedaan. Eens voor altijd!
De weggaande bok
De bok waarop het lot voor de weggaande bok (NBG: ‘voor Azazel’) was gevallen werd, net als de bok voor de Here, beladen met alle zonden van het volk. De hogepriester deed dit door zijn handen op de kop van de bok te leggen. Vervolgens gaf hij iemand uit het volk de opdracht deze bok naar de woestijn te brengen en daar vrij te laten. U zou misschien kunnen denken: die bok heeft geluk gehad, hij wordt immers niet geslacht. Nee, hij wordt voor altijd de woestijn ingejaagd. En die bok mag nooit meer terugkeren bij de mensen. Daar in de woestijn, waar geen voedsel en drinken te vinden is, zal hij omkomen. God wil al onze zonden niet alleen vergeven – dat is bedekken door het bloed – maar ook vergeven, wegdoen van voor Zijn aangezicht. God gedenkt ze niet meer. ‘Zo ver het oosten is van het westen, zo ver heeft Hij onze overtredingen van ons gedaan’ (Psalm 103:12). Daarvoor moest de Here Jezus, beladen met onze zonden, de Godverlatenheid ervaren en sterven (Psalm 22:1; Matteüs 27:46 en Marcus 15:34). Hij was dus ook de weggaande Bok!
Wat een werk heeft de Here Jezus voor ons tot stand gebracht. De diepte daarvan zullen we nooit geheel bevatten. Maar we mogen Hem daarvoor danken en loven en Hem eren met onze mond en met ons hele leven. Is ons hart niet brandend in ons?
Jan Harmen Klein Haneveld