Christus in het Oude Testament (4)

Jan Harmen Klein Haneveld • 92 - 2016 • Uitgave: 24
‘En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was’ (Lucas 24:27).

In deze serie Bijbelstudies willen ook wij de Here Jezus ontdekken in het Oude Testament, met het doel dat ons hart even brandend zal zijn als dat van de Emmaüsgangers. In dit artikel: de tabernakel, God die bij de mensen kwam.

Toen de Israëlieten bevrijd waren uit Egypte en door de woestijn waren aangekomen bij de Sinaï, sloot God een verbond met hen. Bij die gelegenheid ontving Mozes de wet, de Tien Geboden die door God zelf op twee stenen tabletten waren gegraveerd. Daarnaast kreeg Mozes het hemelse model te zien van de tabernakel, zoals hij die moest laten maken. God wilde te midden van Zijn volk wonen – wat eigenlijk onmogelijk is – en die tabernakel moest dat mogelijk maken. Later heeft God onder ons gewoond in de Here Jezus. ‘En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van den Vader), vol van genade en waarheid’ (Johannes 1:14). Het Griekse woord dat met ‘gewoond’ is vertaald, betekent letterlijk: getabernakeld. De Here Jezus was en is de Ware Tabernakel van God.

De tabernakel
Tot in de kleinste details heeft God aan Mozes getoond hoe de tabernakel gebouwd moest worden. En ook de uiteindelijke bouw is minutieus beschreven. Alleen al in het boek Exodus zijn maar liefst dertien hoofdstukken aan de tabernakel gewijd (Exodus 25-38). Als we dit vergelijken met de twee hoofdstukken in Genesis over de schepping, krijgen we een indruk van het enorme belang van de tabernakel. De bestudering van de beschrijving van de tabernakel is dus van groot belang voor ons geestelijk leven.
Over de zinnebeeldige betekenis van de tabernakel is heel veel geschreven. Het is onmogelijk om in één artikel in Het Zoeklicht in zijn volle omvang recht te doen aan dit onderwerp. Daarvoor zou een hele Bijbelstudie-reeks nodig zijn. Daarom wil ik mij hier beperken tot enkele opmerkingen over slechts één onderdeel: de omheining van de tabernakel.

De omheining van de tabernakel
De tabernakel was omgeven door een ruimte, de voorhof geheten. In die voorhof stonden het koperen brandofferaltaar en het koperen wasvat. De voorhof was een heilige plaats (Leviticus 6:26), waar alleen Mozes, Aäron en zijn zonen, de priesters mochten komen, behoudens degene die een offer aan God kwam brengen. Zonder het bloed van een offerdier was het niet mogelijk tot God te naderen. Door Zijn dood heeft Christus ons eens voor altijd nabij gebracht (Efeziërs 2:13, Hebreeën 10:10).
Om de voorhof was een omheining. Aan de zuid- en noordzijde was deze 100 el lang, aan de oost- en westzijde 50 el. Het is niet duidelijk hoe lang een Bijbelse el precies was. Om althans een globale indruk te krijgen, kunnen we uitgaan van ongeveer een halve meter. De voorhof was dus ongeveer 50 meter lang en 25 meter breed. De hoogte van de omheining was 5 el, ongeveer 2,5 meter. Aan de oostzijde was de ingang, een poort van 20 el, ongeveer 10 meter breed.
In Exodus 27:9-15 lezen we hoe de omheining gemaakt moest worden, in Exodus 38:9-17 hoe hij uiteindelijk gemaakt werd. Twee beschrijvingen, die nagenoeg hetzelfde zijn. Kennelijk acht God het heel belangrijk ons mee te delen hoe deze omheining er uit zag.

De gordijnen
De gordijnen van de omheining moesten gemaakt worden van dubbeldraads fijn linnen. De kleur van deze gordijnen was helder wit. Je kon er niet doorheen of overheen kijken. Het gordijn maakte dus scheiding tussen degenen die buiten stonden en degenen die binnen waren.
Het witte gordijn spreekt ons van de heiligheid van Christus. In Hem was geheel geen zonde (1 Johannes 3:5). Hij heeft geen zonde gekend (2 Korintiërs 5:21). Hij was en is de volmaakt reine mens. In Zijn nabijheid ontdekt een ieder zijn eigen onreinheid en ongerechtigheid.
Deze omheining nodigde niet uit om dichterbij te komen. Integendeel, ieder die te dichtbij kwam, moest zelfs gedood worden (Numeri 3:10). De omheining liet duidelijk zien dat God een ontoegankelijk licht bewoont en dat geen mens Hem kan zien (1 Timoteüs 6:16). De heilige God kán niet wonen te midden van onheilige, zondige mensen. In Christus, de Enige volmaakt reine Mens, is dat wonder toch gebeurd. In Hem heeft God te midden van ons mensen gewoond en gewandeld (Kolossenzen 2:9).

De pilaren
De omheining werd omhoog gehouden door 60 pilaren. Deze pilaren waren van hout en stonden in koperen voetstukken. Ze waren aan elkaar verbonden door zilveren dwarsstangen, die met zilveren haken aan de pilaren vast zaten. Ook was het boveneinde van iedere pilaar overtrokken met zilver. Dit zilver was verkregen van het zoengeld dat alle Israëlieten moesten betalen: een halve sikkel zilver per persoon (Exodus 30:11-16). Zo deden zij verzoening voor hun leven. Het zilver sprak dus van verzoening.
Koper is een vuurvast materiaal. Wanneer men een houten voorwerp helemaal met koper bekleedt, kan deze in het vuur geworpen worden zonder dat het daarvan schade ondervindt. Toen Korach, Datan en Abiram, met tweehonderdvijftig medestanders, in opstand kwamen tegen Mozes en Aäron, vernietigde God hen met vuur. Hun koperen vuurpannen bleven echter over en werden geplet tot dunne platen om daarmee het altaar te bekleden (Numeri 16). Het koper spreekt ons dus van het vuur van Gods oordeel.
Samen mogen wij die de Here Jezus toebehoren, Zijn heiligheid hooghouden (Handelingen 1:8). We mogen Zijn deugden verkondigen (1 Petrus 2:9). Daarbij staan wij op het fundament van Gods oordeel dat over onze zonden heeft plaatsgevonden aan het kruis op Golgotha. Daar heeft de Here Jezus al onze zonden in Zijn lichaam gedragen op het hout (1 Petrus 2:24). Door Zijn verzoenend sterven zijn wij tot één lichaam (Efeziërs 2:16) met elkaar verbonden. Onze onderlinge relatie zou dan ook gekenmerkt moeten worden door Zijn verzoenende liefde (Johannes 13:35).

De poort
In het midden van de oostzijde was in de omheining een poort aangebracht. Deze poort bestond uit een apart gordijn van 10 meter lengte. Net als de rest van de omheining was dit gordijn van dubbeldraads linnen. Het was echter kleurrijk geborduurd, met de kleuren wit, roodpurper, blauwpurper en scharlaken. Men kon alleen naar binnen via deze poort.
Deze poort is een prachtig beeld van de Here Jezus. Hij heeft gezegd: ‘Ik ben de deur voor de schapen’ (Johannes 10:6) en: ‘Ik ben de Weg, de Waarheid en het Leven. Niemand komt tot de Vader dan door Mij’ (Johannes 14:6).
Ook de kleuren zeggen ons iets over Hem. Zoals we al zagen duidt het wit op de heiligheid en reinheid van de Here Jezus. Hij kende geen zonde (2 Korintiërs 5:21) en heeft geen zonde gedaan (1 Petrus 2:22). Het roodpurper (bloedrood) spreekt ons van Zijn bloed, dat Hij stortte om voor ons verzoening te doen (Kolossenzen 1:21,22) en ons te reinigen van onze zonden (Hebreeën 9:14, Openbaring 1:5). Het blauwpurper (hemelsblauw) spreekt ons van de hemel waar Hij vandaan kwam en waarnaar Hij ook weer is teruggekeerd om ons daar plaats te bereiden (Johannes 14:2, Handelingen 1:9-11 en Filippenzen 3:20). En tenslotte het scharlaken (helrood); dit was de kleur van de koningsmantel van de koningen van Israël (Matteüs 27:28,29). Eenmaal zal Hij terugkomen uit de hemel en als de Beloofde Koning der Joden de troon van David in Jeruzalem bestijgen. Dan zal elke knie zich voor Hem buigen (Filippenzen 2:10,11) ‘en elke tong zal belijden dat Christus de Heere is, tot heerlijkheid van God de Vader.’

Jan Harmen Klein Haneveld