Christus in het Oude Testament (3)

Jan Harmen Klein Haneveld • 92 - 2016 • Uitgave: 23
‘En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was’ (Lucas 24:27).

In deze serie Bijbelstudies willen ook wij de Here Jezus ontdekken in het Oude Testament, met het doel dat ons hart even brandend zal zijn als dat van de Emmaüsgangers. In dit artikel: brood uit de hemel.

In Exodus 16 lezen we hoe de Israëlieten – een maand na het Pascha en de uittocht uit Egypte – opbraken van Elim en in de woestijn Sin kwamen. In die maand hadden zij veel meegemaakt. God had hen bevrijd uit de slavernij in Egypte. Hij had voor hen een pad door de Schelfzee gemaakt, zodat zij konden oversteken. Farao en zijn soldaten kwamen echter om in de zee. Op de oever hadden de Israëlieten – onder leiding van Mozes en Mirjam – hun bevrijding gevierd.
Toen zij verder optrokken waren zij bij Mara gekomen. Het water van Mara was echter niet te drinken en de Israëlieten leden dorst. Door een wonder – Mozes moest een stuk hout in het water gooien – voorzag God echter in hun behoefte en leste Hij hun dorst. Daarna leidde Hij hen naar Elim, waar twaalf waterbronnen en zeventig palmbomen waren. Een heerlijke rustplaats voor Israël.

Het manna
Helaas konden de Israëlieten daar niet blijven. Zij moesten door de woestijn op weg naar de Sinaï, want dáár zou God een verbond met hen sluiten. Maar het brood dat zij uit Egypte hadden meegenomen, raakte op en in de woestijn was geen voedsel te vinden. Zij verlangden terug naar de vleespotten van Egypte, nota bene het voedsel dat zij daar als slaven te eten hadden gekregen. God voedde hen met brood uit de hemel (Psalm 78:23-25). Omdat zij niet wisten wat het was noemden zij het ‘Manna’, dat betekent: ‘Wat is dat?’ Elke ochtend lag dit manna rond de legerplaats. Alleen op de sabbat lag er geen manna. Op de dag daarvóór moesten ze voor twee dagen oprapen. Zo zorgde God voor de Israëlieten en voorzag in wat zij nodig hadden voor hun reis door de woestijn.

Het ware Brood uit de hemel
De Israëlieten moesten het manna iedere dag weer eten, want iedere dag kregen zij weer honger. En tenslotte zijn zij gestorven in de woestijn. Het manna kon hen geen blijvend leven geven. De Here Jezus vergelijkt Zichzelf met het manna. Zijn Vader gaf ons het ware Brood uit de hemel. Dit ware Manna is de Here Jezus. Wie tot Hem komt en in Hem gelooft zal nooit meer honger of dorst hebben. De Here Jezus geeft ons het eeuwige leven (Johannes 6:32-35).
Maar dat is niet alles. De Here Jezus geeft ons niet alleen een heerlijke, eeuwige toekomst, Hij wil ook hier op aarde iedere dag onze honger stillen. Iedere dag mogen we in vertrouwen op Hem leven. De Here Jezus zei: ‘Wie Mijn vlees eet en Mijn bloed drinkt blijft in Mij en Ik in hem’ (Johannes 6:56). En als Hij in ons blijft en wij in Hem, zullen wij vrucht dragen (Johannes 15:5). Dan zullen wij leven door Hem (Johannes 6:57).

Dagelijks voedsel
Toen wij tot geloof kwamen, trok God ons uit de macht van de duisternis en zette ons over in het koninkrijk van de Zoon van Zijn liefde (Kolossenzen 1:13). We zijn dus geen wereldburgers meer, maar burgers van een koninkrijk in de hemelen (Filippenzen 3:20). Uit die hemelen verwachten wij de Here Jezus, die ons zal opnemen om voor eeuwig bij Hem te zijn in het Vaderhuis (Johannes 14:2-3). Maar zover is het nu nog niet.
De Israëlieten moesten het manna dagelijks oprapen, het bewerken (bakken of koken) en het opeten. Net als de Israëlieten zijn wij nu in een woestijn op weg naar het beloofde land. In deze wereld is geen (geestelijk) voedsel te vinden dat ons kracht kan geven om de reis te volbrengen. Dat voedsel kan alleen de Here Jezus geven. Hij is het vleesgeworden Woord van God. We kunnen ons elke dag met Hem voeden door Gods Woord te lezen en te bewaren.
Het manna had een bepaalde, vaste smaak. Het smaakte als honingkoeken (Exodus 16:31), als baksel in de olie (Numeri 11:8). Op een gegeven moment waren de Israëlieten het manna zat en wensten zij vlees te eten. In Numeri 11 lezen we hoe God hen inderdaad vlees gaf, maar hen daarna vreselijk strafte. Later, toen zij om het land Edom heentrokken, walgden zij weer van het manna (Numeri 21:4-9). Weer strafte God hen en stuurde gifslangen die hen beten en velen stierven.
Ook het Woord van God heeft een bepaalde smaak. Welk gedeelte we ook lezen, de Here Jezus staat centraal. Als wij het Woord tot ons nemen, zullen wij daarin steeds meer van Hem ontdekken. En voor degenen die Hem van harte liefhebben verveelt dat nooit. Laten wij de waarschuwingen uit de geschiedenis van het volk Israël ter harte nemen. Want deze dingen zijn gebeurd als voorbeelden voor ons, opdat wij niet zouden verlangen naar het kwade (1 Korintiërs 10:1-6).

Het verborgen Manna
Mozes gaf aan Aäron de opdracht om één gomer manna in een kruik te bewaren (Exodus 16:33-34). Later werd deze kruik in de ark van het verbond, in het heiligdom, opgeborgen (Hebreeën 9:4). Wanneer de Israëlieten in het beloofde land zouden zijn, zouden zij hun (klein)kinderen vertellen hoe God in de woestijn voor hen gezorgd had en hen iedere dag het manna had gegeven.
Dit heeft – zoals duidelijk uit de Hebreeënbrief blijkt – een zinnebeeldige betekenis. Als wij straks door de Here Jezus opgenomen zijn in het hemelse heiligdom, zullen we ons herinneren hoe Hij voor ons aan het kruis gestorven is om ons het eeuwige leven te geven en hoe Hij er iedere dag voor ons was en ons voedde in de woestijn van ons leven hier op aarde (Openbaring 2:7). En we zullen Hem daarvoor loven en prijzen. Wie weet hoe spoedig dat zal gebeuren. MARANATHA, Jezus komt!

Jan Harmen Klein Haneveld