Brieven van een herder (8)
Petrus sluit zijn eerste brief af als een echte herder: hij waarschuwt de kudde voor misstanden van binnen en voor gevaren van buiten.
Misstanden van binnen (1 Petrus 5:1-7)
Een kudde bestaat uit ouderen en jongeren, en dat is in de gemeente van God precies zo. Deze onderlinge verhoudingen zijn zo belangrijk dat Petrus daaraan veel meer aandacht geeft dan de gevaren van buiten.
1) oudsten
Allereerst spreekt hij de oudsten (Grieks: presbuteros) aan. Dit woord heeft soms betrekking op het bestuurlijke ambt (Mattheüs 16:21), maar hier gaat het over broeders die ouder zijn in leeftijd, in tegenstelling tot de jongeren uit vers 5.
Petrus gaat naast hen staan als ‘medeoudste en getuige van het lijden van Christus’. Die beide kanten van het werk horen bij elkaar. Petrus kan inderdaad uit ervaring spreken als iemand aan wie de kudde is toevertrouwd (Johannes 20:15-17). Maar hij heeft ook gezien hoeveel het de Heer Jezus heeft gekost (Johannes 10:11), en dat heeft hem geraakt. Dus zó hoort een herder te zijn!
Bovendien moet een oudste beseffen dat het gaat om de kudde van God. Hij is niet de baas, en kan dus nooit spreken over ‘mijn gemeente’. Het werk is hem door God toevertrouwd met de bedoeling om te waken over het welzijn van Gods kudde.
Israëls aartsvaders waren allemaal herders. Abraham en Izaäk bouwden veel putten en Jakob lette goed op ‘de kinderen, het kleinvee en de zogende runderen’. Het tempo van de kudde werd aangepast aan ‘de tred van de kinderen’ (Genesis 33:13-14). Geen kind of lammetje mag achterblijven!
In sommige gemeenten wil men per se niet veranderen, en in andere juist wèl (om bijvoorbeeld de jeugd vast te houden). In beide situaties kunnen slachtoffers vallen, tenzij de echte herder zorgt dat iedereen meekomt, ook als het dan maar wat langer moet duren.
De oudste merkt dat zijn werk niet altijd gewaardeerd wordt, mogelijk zelfs geminacht. Dat is niet leuk, maar heel normaal! Stéfanus legt in Handelingen 7 uit dat herder Jozef door zijn broers werd verkocht en herder Mozes door zijn broeders niet werd geaccepteerd, maar dat zij slechts vooruitwezen op Christus, de opperste Herder, die ter dood werd gebracht. Daarna ondergaat deze onderherder Stéfanus hetzelfde lot. Maar de beloning is groot, en dat geldt niet alleen voor herders maar voor ieder die trouw is in het werk dat de Heer hem/haar heeft toevertrouwd.
2) jongeren
Jongeren krijgen maar één oproep, namelijk om ouderen onderdanig te zijn. Dat past niet in ons wereldbeeld, want daarin zijn het vaak de jongeren die op de barricades staan en de revoluties brengen. In Gods oog horen de jongeren van de ouderen te leren. Als dat niet lukt kan het natuurlijk ook aan de ouderen liggen, maar de grondhouding hoort onderdanigheid te zijn. Jongeren als Elihu (Job 32) en Samuël (1 Samuël 2) waren ouderen onderdanig, ook al waren die ouderen minder wijs dan zij.
3) allen
Het belangrijkste voor ieder is om tegenover elkaar nederig te zijn. Dat valt niet mee als ouderen bij jongeren een weerbarstige houding aantreffen, of als jongeren graag iets willen overnemen waarin ouderen niet goed functioneren. Toch is het altijd wijs om te wachten op Gods tijd. Elisa nam na zijn roeping grondig afscheid van zijn oude werk en was helemaal klaar voor de dienst (1 Koningen 19:19-21). Maar als hij eerst alleen maar meeloopt en water giet op de handen van Elia (2 Koningen 3:11), is dat misschien wat teleurstellend. Toch heeft hij veel geleerd en kan hij later Elia’s taak overnemen.
Ieder die van God een taak krijgt, wil graag resultaat zien en gewaardeerd worden. Maar als dat niet gebeurt? Het zou wel eens kunnen passen in Gods opvoeding. Hij weet ons klein te houden en dat is heilzaam, want hoogmoed ligt voor ieder op de loer, ook voor Gods dienstknecht.
Zorgen van allerlei aard kunnen een verlammende werking hebben op onze toewijding aan de Heer. De beste jaren van Elia waren misschien wel de 3,5 jaar waarin hij op de vlucht was voor Achab. Geen moment is hij bezorgd, ook niet toen het water in de beek steeds lager stond. Volkomen rustig weet hij: God zorgt voor mij. Daarna volgt een geweldig optreden op de Karmel, maar dan gaat het mis. Wat een hoogmoed om te denken dat je de enige getrouwe bent.
Gevaren van buiten (1 Petrus 5:8-9)
De kudde van God heeft een geduchte tegenstander. De duivel gaat rond ‘als een brullende leeuw, op zoek naar wie hij zou kunnen verslinden’. Maar hij is toch overwonnen? Hij kan een gelovige toch niets meer doen?
Dat klopt, zolang wij dichtbij de goede Herder blijven. Maar zelfs dán moet we nuchter blijven, dat wil zeggen onze gedachten moeten op de Heer gericht blijven en op niemand anders. Petrus weet uit ervaring hoe hij met de beste bedoelingen zijn Heer wilde afhouden van het kruis, maar de bestraffing ‘Ga weg, achter Mij, satan’ maakt duidelijk dat hij niet nuchter was. Hij bedacht niet de dingen van God (Mattheüs 16:23). Even later laat de Heer zien dat Hij de hoogmoed van Petrus goed kent, maar óók zijn geloof. Petrus is vatbaar voor satans listen, maar de Heer heeft voor hem gebeden (Lukas 22:31-32).
Zo heeft Petrus geleerd om ‘standvastig in het geloof’ te zijn en merkte hij dat satan op de vlucht ging (Jakobus 4:7). Maar er zijn ook situaties waarin wij moeten vluchten, met name van de hoererij (1 Korinthe 6:18). Jozef geeft een prachtig voorbeeld (Genesis 39:12).
Seksverslaving via internet is een enorm probleem, ook onder gelovigen! Satan kent onze zwakke plekken en het is aan ons om te weten of we moeten standhouden of vluchten.
Einde eerste brief (1 Petrus 5:10-14)
De korte samenvatting van deze brief is: ‘dit is de ware genade van God waarin u moet staan’ (vers 12). Petrus zegt dit uit ervaring. Hij begint met groot enthousiasme en met de beste bedoelingen zijn Heer te volgen. Wat kent hij zichzelf nog slecht, maar wat een genade om zo’n Heer te hebben!
Elke gelovige herkent zich in deze Petrus, en het is soms pijnlijk als de Heer ons moet corrigeren. Maar het doel is altijd om nog meer uit te zien naar Zijn verschijning en tot die tijd bruikbaar te zijn tot Zijn eer en glorie!
Wim Zwitser
Misstanden van binnen (1 Petrus 5:1-7)
Een kudde bestaat uit ouderen en jongeren, en dat is in de gemeente van God precies zo. Deze onderlinge verhoudingen zijn zo belangrijk dat Petrus daaraan veel meer aandacht geeft dan de gevaren van buiten.
1) oudsten
Allereerst spreekt hij de oudsten (Grieks: presbuteros) aan. Dit woord heeft soms betrekking op het bestuurlijke ambt (Mattheüs 16:21), maar hier gaat het over broeders die ouder zijn in leeftijd, in tegenstelling tot de jongeren uit vers 5.
Petrus gaat naast hen staan als ‘medeoudste en getuige van het lijden van Christus’. Die beide kanten van het werk horen bij elkaar. Petrus kan inderdaad uit ervaring spreken als iemand aan wie de kudde is toevertrouwd (Johannes 20:15-17). Maar hij heeft ook gezien hoeveel het de Heer Jezus heeft gekost (Johannes 10:11), en dat heeft hem geraakt. Dus zó hoort een herder te zijn!
Bovendien moet een oudste beseffen dat het gaat om de kudde van God. Hij is niet de baas, en kan dus nooit spreken over ‘mijn gemeente’. Het werk is hem door God toevertrouwd met de bedoeling om te waken over het welzijn van Gods kudde.
Israëls aartsvaders waren allemaal herders. Abraham en Izaäk bouwden veel putten en Jakob lette goed op ‘de kinderen, het kleinvee en de zogende runderen’. Het tempo van de kudde werd aangepast aan ‘de tred van de kinderen’ (Genesis 33:13-14). Geen kind of lammetje mag achterblijven!
In sommige gemeenten wil men per se niet veranderen, en in andere juist wèl (om bijvoorbeeld de jeugd vast te houden). In beide situaties kunnen slachtoffers vallen, tenzij de echte herder zorgt dat iedereen meekomt, ook als het dan maar wat langer moet duren.
De oudste merkt dat zijn werk niet altijd gewaardeerd wordt, mogelijk zelfs geminacht. Dat is niet leuk, maar heel normaal! Stéfanus legt in Handelingen 7 uit dat herder Jozef door zijn broers werd verkocht en herder Mozes door zijn broeders niet werd geaccepteerd, maar dat zij slechts vooruitwezen op Christus, de opperste Herder, die ter dood werd gebracht. Daarna ondergaat deze onderherder Stéfanus hetzelfde lot. Maar de beloning is groot, en dat geldt niet alleen voor herders maar voor ieder die trouw is in het werk dat de Heer hem/haar heeft toevertrouwd.
2) jongeren
Jongeren krijgen maar één oproep, namelijk om ouderen onderdanig te zijn. Dat past niet in ons wereldbeeld, want daarin zijn het vaak de jongeren die op de barricades staan en de revoluties brengen. In Gods oog horen de jongeren van de ouderen te leren. Als dat niet lukt kan het natuurlijk ook aan de ouderen liggen, maar de grondhouding hoort onderdanigheid te zijn. Jongeren als Elihu (Job 32) en Samuël (1 Samuël 2) waren ouderen onderdanig, ook al waren die ouderen minder wijs dan zij.
3) allen
Het belangrijkste voor ieder is om tegenover elkaar nederig te zijn. Dat valt niet mee als ouderen bij jongeren een weerbarstige houding aantreffen, of als jongeren graag iets willen overnemen waarin ouderen niet goed functioneren. Toch is het altijd wijs om te wachten op Gods tijd. Elisa nam na zijn roeping grondig afscheid van zijn oude werk en was helemaal klaar voor de dienst (1 Koningen 19:19-21). Maar als hij eerst alleen maar meeloopt en water giet op de handen van Elia (2 Koningen 3:11), is dat misschien wat teleurstellend. Toch heeft hij veel geleerd en kan hij later Elia’s taak overnemen.
Ieder die van God een taak krijgt, wil graag resultaat zien en gewaardeerd worden. Maar als dat niet gebeurt? Het zou wel eens kunnen passen in Gods opvoeding. Hij weet ons klein te houden en dat is heilzaam, want hoogmoed ligt voor ieder op de loer, ook voor Gods dienstknecht.
Zorgen van allerlei aard kunnen een verlammende werking hebben op onze toewijding aan de Heer. De beste jaren van Elia waren misschien wel de 3,5 jaar waarin hij op de vlucht was voor Achab. Geen moment is hij bezorgd, ook niet toen het water in de beek steeds lager stond. Volkomen rustig weet hij: God zorgt voor mij. Daarna volgt een geweldig optreden op de Karmel, maar dan gaat het mis. Wat een hoogmoed om te denken dat je de enige getrouwe bent.
Gevaren van buiten (1 Petrus 5:8-9)
De kudde van God heeft een geduchte tegenstander. De duivel gaat rond ‘als een brullende leeuw, op zoek naar wie hij zou kunnen verslinden’. Maar hij is toch overwonnen? Hij kan een gelovige toch niets meer doen?
Dat klopt, zolang wij dichtbij de goede Herder blijven. Maar zelfs dán moet we nuchter blijven, dat wil zeggen onze gedachten moeten op de Heer gericht blijven en op niemand anders. Petrus weet uit ervaring hoe hij met de beste bedoelingen zijn Heer wilde afhouden van het kruis, maar de bestraffing ‘Ga weg, achter Mij, satan’ maakt duidelijk dat hij niet nuchter was. Hij bedacht niet de dingen van God (Mattheüs 16:23). Even later laat de Heer zien dat Hij de hoogmoed van Petrus goed kent, maar óók zijn geloof. Petrus is vatbaar voor satans listen, maar de Heer heeft voor hem gebeden (Lukas 22:31-32).
Zo heeft Petrus geleerd om ‘standvastig in het geloof’ te zijn en merkte hij dat satan op de vlucht ging (Jakobus 4:7). Maar er zijn ook situaties waarin wij moeten vluchten, met name van de hoererij (1 Korinthe 6:18). Jozef geeft een prachtig voorbeeld (Genesis 39:12).
Seksverslaving via internet is een enorm probleem, ook onder gelovigen! Satan kent onze zwakke plekken en het is aan ons om te weten of we moeten standhouden of vluchten.
Einde eerste brief (1 Petrus 5:10-14)
De korte samenvatting van deze brief is: ‘dit is de ware genade van God waarin u moet staan’ (vers 12). Petrus zegt dit uit ervaring. Hij begint met groot enthousiasme en met de beste bedoelingen zijn Heer te volgen. Wat kent hij zichzelf nog slecht, maar wat een genade om zo’n Heer te hebben!
Elke gelovige herkent zich in deze Petrus, en het is soms pijnlijk als de Heer ons moet corrigeren. Maar het doel is altijd om nog meer uit te zien naar Zijn verschijning en tot die tijd bruikbaar te zijn tot Zijn eer en glorie!
Wim Zwitser