Brieven van een herder (7)
De doop is een markant moment in het leven van een christen, een moment van (symbolisch) begraven en opstaan. Vóór dat moment gaat het om mijn wil, ná dat moment om de wil van God.
De Joodse christenen aan wie Petrus schrijft waren helemaal geïntegreerd in hun heidense omgeving in het huidige Turkije. Zij deden volop mee aan het maatschappelijk leven, inclusief allerlei liederlijke uitspattingen. Diezelfde Petrus zei eens tegen Cornelius dat het een Jood niet geoorloofd is (= tegen de wet) om zich bij een vreemdeling te voegen (Handelingen 10:28). De lezers van zijn brief hadden daar juist geen enkele moeite mee. Zij waren zelfs betrokken bij de misdadige (= tegen de wet) afgoderij van de plaatselijke bevolking.
De blijde boodschap (1 Petrus 4:1-6)
Dan wordt hen de blijde boodschap, het evangelie gebracht en zij nemen het aan. Wat gebeurt er dan? Brengt het evangelie hen terug bij de zuivere bedoelingen van de wet, en dat zij als Joods volk nooit mogen integreren (Numeri 23:9)? Zodat zij weer worden als hun vrome volksgenoten die er toen ongetwijfeld ook geweest zijn?
Nee, het evangelie verklaart hen dood. Dat klinkt nogal dramatisch, maar zo is het wel! Paulus legt dit uitvoerig uit in zijn brief aan de Romeinen (1:15). Het is het evangelie van God (1:2), aangaande Zijn Zoon (1:9) om goddelozen te rechtvaardigen (4:5). Iemand die tot bekering komt begrijpt niet ogenblikkelijk dat hij een goddeloze is, maar na enige tijd komt het besef: ‘ik weet dat in mij geen goed woont’ (7:18). Dat wist God natuurlijk al heel lang (3:12), maar nu is de bekeerde ook tot dat inzicht gekomen. Dat is schokkend, maar heilzaam tegelijk, want alleen zó krijgt de Heilige Geest de ruimte om het nieuwe leven te ontplooien.
Dienen als christen (1 Petrus 4:7-11)
Bovendien is het einde van alles nabij (met de volle nadruk op alles). Dat geldt op korte termijn voor de stad Jeruzalem en de tempel. Zij zouden enkele jaren na het schrijven van deze brief worden verwoest; een drama voor alle Joden, waar ook ter wereld. Ook voor de christen-Jood? Nee, de zichtbare tempel is voor hem vervangen door een ‘geestelijk huis’ en ‘geestelijke offers’ (1 Petrus 2:5).
Het gaat God niet om het uiterlijke kerkgebouw, maar om de innerlijke (op)bouw van elkaar. Het allerbelangrijkste is: ‘hebt vurige liefde tot elkaar’. Deze liefde (Grieks: agapè) is in onze harten uitgestort (Romeinen 5:5), zodat wij elkaar net zo kunnen liefhebben als God ons liefheeft; dat wil zeggen: zonder dat Hij iets aantrekkelijks in ons vond. Het gevolg is dat wij naar elkaar vergevingsgezind zijn, evenals God naar ons (Efeziërs 4:32). Als zonden zijn beleden en vergeven, mogen ze daarna nooit meer ter sprake komen (Micha 7:19). Dat is liefdeloos.
Deze liefde is een gezonde basis om elkaar te dienen met onze genadegaven (Grieks: charisma). Ieder heeft van God een unieke gave gekregen, maar daar zitten minstens drie kanten aan.
1. Gaven zijn verschillend, zoals Gods genade ‘veelsoortig’. Al die soorten gaven heeft God onder ons allen verdeeld. De vraag aan ons is dan: ken ik mijn genadegave(n) en heb ik de mogelijkheid om die te ontplooien?
2. Ik ben een rentmeester van mijn genadegave(n). God is en blijft ‘de Eigenaar’, dus alleen Hij bepaalt wat ik er mee moet doen. Er zit geen menselijk gezag tussen Hem en mij.
3. Het is altijd de bedoeling om anderen te dienen. Dan neem ik vanzelfsprekend de laagste plaats in, zoals de Heer Jezus dat deed tijdens de voetwassing (Johannes 13:15).
Petrus geeft geen uitvoerige lijst van alle soorten genadegaven. Hij bundelt ze in twee groepen:
• dienen met woorden
Het spreken hoort te zijn ‘als uitspraken (Grieks: orakels) van God’. Zo verwijst Stefanus naar de levende woorden (orakels) van God op de Sinaï (Handelingen 7:38). Publiekelijk of privé spreken tot opbouw zal uiteraard Bijbelgetrouw zijn, maar het is méér. Het is het besef dat God deze woorden op dit moment wil laten horen. Dan zullen de woorden waarmee we elkaar dienen ook vandaag levende woorden zijn.
• dienen zonder woorden
Er is veel dienst waarbij de nadruk ligt op daden. Dat is van groot belang; denk aan ‘meedelen, barmhartigheid doen’ (Romeinen 12:8), ‘ vormen van hulpverlening’ (1 Korintiërs 12:28), enz. Zo’n dienst gebeurt meestal onopgemerkt en vraagt veel kracht om vol te houden. Maar ook voor zo’n moeilijke dienst geeft God de kracht.
Zo is God in beide groepen de grote Gever en Hem komt dan ook alle lof toe!
Lijden als christen (1 Petrus 4:12-19)
Het leven van een christen wordt dus bepaald door de wil van God, en dat is een groot voorrecht. Maar deze Joodse christenen krijgen ook met vervolgingen te maken en niet zo’n beetje ook! Petrus noemt het zelfs ‘een vuurgloed’. Wat is daarvan de bedoeling?
Het vuur is in Gods hand een manier om ‘geliefden’ te louteren. Allereerst is dat bedoeld om onzuivere elementen weg te nemen. Het is niet belangrijk hoe mensen ons beoordelen, want zij kunnen zich enorm vergissen. Alleen God kent onze motieven; Hij moet ons soms corrigeren (Spreuken 27:21).
Het doel van God in ons leven is dat wij steeds meer op de Heer Jezus gaan lijken (Romeinen 8:29), met name in het dienen. Als Hij op aarde was om te dienen, zijn wij dat ook (Lucas 22:27). En als dat teleurstelling (of erger) oplevert, dan hoort dat erbij. Dat is de diepe inhoud van het woord ‘christen’: dat is iemand van wie anderen zien dat hij op Christus lijkt (Handelingen 11:26). Hoe meer dat nu het geval is, hoe meer wij uitzien naar onze verschijning met Hem!
Zijn verschijning houdt ook het definitieve oordeel in over deze wereld. Het boek Openbaring beschrijft dat uitvoerig. Toch begint dat boek met een oordeel over de gemeenten (Openbaring 2 en 3). Petrus zegt dat ‘het oordeel begint bij het huis van God’.
Dat is geen veroordelen, maar een beoordelen. Soms leidt dat tot oordeel in de vorm van tuchtiging (1 Korintiërs 11:31,32), maar altijd in opvoedende zin. God kan het niet verdragen als wij onder onze geestelijke stand leven en onze rijkdommen er onvoldoende uitkomen. We zijn hier om elkaar op te bouwen en om ‘de goddeloze en de zondaar’ te wijzen op de enige weg tot heil.
Zó ging onze geliefde Heer Zijn weg (Handelingen 10:38).
Wim Zwitser
De Joodse christenen aan wie Petrus schrijft waren helemaal geïntegreerd in hun heidense omgeving in het huidige Turkije. Zij deden volop mee aan het maatschappelijk leven, inclusief allerlei liederlijke uitspattingen. Diezelfde Petrus zei eens tegen Cornelius dat het een Jood niet geoorloofd is (= tegen de wet) om zich bij een vreemdeling te voegen (Handelingen 10:28). De lezers van zijn brief hadden daar juist geen enkele moeite mee. Zij waren zelfs betrokken bij de misdadige (= tegen de wet) afgoderij van de plaatselijke bevolking.
De blijde boodschap (1 Petrus 4:1-6)
Dan wordt hen de blijde boodschap, het evangelie gebracht en zij nemen het aan. Wat gebeurt er dan? Brengt het evangelie hen terug bij de zuivere bedoelingen van de wet, en dat zij als Joods volk nooit mogen integreren (Numeri 23:9)? Zodat zij weer worden als hun vrome volksgenoten die er toen ongetwijfeld ook geweest zijn?
Nee, het evangelie verklaart hen dood. Dat klinkt nogal dramatisch, maar zo is het wel! Paulus legt dit uitvoerig uit in zijn brief aan de Romeinen (1:15). Het is het evangelie van God (1:2), aangaande Zijn Zoon (1:9) om goddelozen te rechtvaardigen (4:5). Iemand die tot bekering komt begrijpt niet ogenblikkelijk dat hij een goddeloze is, maar na enige tijd komt het besef: ‘ik weet dat in mij geen goed woont’ (7:18). Dat wist God natuurlijk al heel lang (3:12), maar nu is de bekeerde ook tot dat inzicht gekomen. Dat is schokkend, maar heilzaam tegelijk, want alleen zó krijgt de Heilige Geest de ruimte om het nieuwe leven te ontplooien.
Dienen als christen (1 Petrus 4:7-11)
Bovendien is het einde van alles nabij (met de volle nadruk op alles). Dat geldt op korte termijn voor de stad Jeruzalem en de tempel. Zij zouden enkele jaren na het schrijven van deze brief worden verwoest; een drama voor alle Joden, waar ook ter wereld. Ook voor de christen-Jood? Nee, de zichtbare tempel is voor hem vervangen door een ‘geestelijk huis’ en ‘geestelijke offers’ (1 Petrus 2:5).
Het gaat God niet om het uiterlijke kerkgebouw, maar om de innerlijke (op)bouw van elkaar. Het allerbelangrijkste is: ‘hebt vurige liefde tot elkaar’. Deze liefde (Grieks: agapè) is in onze harten uitgestort (Romeinen 5:5), zodat wij elkaar net zo kunnen liefhebben als God ons liefheeft; dat wil zeggen: zonder dat Hij iets aantrekkelijks in ons vond. Het gevolg is dat wij naar elkaar vergevingsgezind zijn, evenals God naar ons (Efeziërs 4:32). Als zonden zijn beleden en vergeven, mogen ze daarna nooit meer ter sprake komen (Micha 7:19). Dat is liefdeloos.
Deze liefde is een gezonde basis om elkaar te dienen met onze genadegaven (Grieks: charisma). Ieder heeft van God een unieke gave gekregen, maar daar zitten minstens drie kanten aan.
1. Gaven zijn verschillend, zoals Gods genade ‘veelsoortig’. Al die soorten gaven heeft God onder ons allen verdeeld. De vraag aan ons is dan: ken ik mijn genadegave(n) en heb ik de mogelijkheid om die te ontplooien?
2. Ik ben een rentmeester van mijn genadegave(n). God is en blijft ‘de Eigenaar’, dus alleen Hij bepaalt wat ik er mee moet doen. Er zit geen menselijk gezag tussen Hem en mij.
3. Het is altijd de bedoeling om anderen te dienen. Dan neem ik vanzelfsprekend de laagste plaats in, zoals de Heer Jezus dat deed tijdens de voetwassing (Johannes 13:15).
Petrus geeft geen uitvoerige lijst van alle soorten genadegaven. Hij bundelt ze in twee groepen:
• dienen met woorden
Het spreken hoort te zijn ‘als uitspraken (Grieks: orakels) van God’. Zo verwijst Stefanus naar de levende woorden (orakels) van God op de Sinaï (Handelingen 7:38). Publiekelijk of privé spreken tot opbouw zal uiteraard Bijbelgetrouw zijn, maar het is méér. Het is het besef dat God deze woorden op dit moment wil laten horen. Dan zullen de woorden waarmee we elkaar dienen ook vandaag levende woorden zijn.
• dienen zonder woorden
Er is veel dienst waarbij de nadruk ligt op daden. Dat is van groot belang; denk aan ‘meedelen, barmhartigheid doen’ (Romeinen 12:8), ‘ vormen van hulpverlening’ (1 Korintiërs 12:28), enz. Zo’n dienst gebeurt meestal onopgemerkt en vraagt veel kracht om vol te houden. Maar ook voor zo’n moeilijke dienst geeft God de kracht.
Zo is God in beide groepen de grote Gever en Hem komt dan ook alle lof toe!
Lijden als christen (1 Petrus 4:12-19)
Het leven van een christen wordt dus bepaald door de wil van God, en dat is een groot voorrecht. Maar deze Joodse christenen krijgen ook met vervolgingen te maken en niet zo’n beetje ook! Petrus noemt het zelfs ‘een vuurgloed’. Wat is daarvan de bedoeling?
Het vuur is in Gods hand een manier om ‘geliefden’ te louteren. Allereerst is dat bedoeld om onzuivere elementen weg te nemen. Het is niet belangrijk hoe mensen ons beoordelen, want zij kunnen zich enorm vergissen. Alleen God kent onze motieven; Hij moet ons soms corrigeren (Spreuken 27:21).
Het doel van God in ons leven is dat wij steeds meer op de Heer Jezus gaan lijken (Romeinen 8:29), met name in het dienen. Als Hij op aarde was om te dienen, zijn wij dat ook (Lucas 22:27). En als dat teleurstelling (of erger) oplevert, dan hoort dat erbij. Dat is de diepe inhoud van het woord ‘christen’: dat is iemand van wie anderen zien dat hij op Christus lijkt (Handelingen 11:26). Hoe meer dat nu het geval is, hoe meer wij uitzien naar onze verschijning met Hem!
Zijn verschijning houdt ook het definitieve oordeel in over deze wereld. Het boek Openbaring beschrijft dat uitvoerig. Toch begint dat boek met een oordeel over de gemeenten (Openbaring 2 en 3). Petrus zegt dat ‘het oordeel begint bij het huis van God’.
Dat is geen veroordelen, maar een beoordelen. Soms leidt dat tot oordeel in de vorm van tuchtiging (1 Korintiërs 11:31,32), maar altijd in opvoedende zin. God kan het niet verdragen als wij onder onze geestelijke stand leven en onze rijkdommen er onvoldoende uitkomen. We zijn hier om elkaar op te bouwen en om ‘de goddeloze en de zondaar’ te wijzen op de enige weg tot heil.
Zó ging onze geliefde Heer Zijn weg (Handelingen 10:38).
Wim Zwitser