Brieven van een herder (6)

Wim Zwitser • 94 - 2018 • Uitgave: 11
Aan het eind van zijn tweede brief (3:6) schrijft Petrus dat sommige dingen van Paulus moeilijk te begrijpen zijn. We weten niet of Paulus de brieven van Petrus heeft gelezen, maar het zou kunnen dat hij hetzelfde vindt van 1 Petrus 3:18-4:6, het gedeelte dat nu voor ons ligt. We gaan proberen om het betoog van Petrus te volgen.

Het valt op dat Petrus in deze verzen de nadruk legt op twee begrippen: 1) de wil van God en 2) in het vlees. Halverwege noemt hij de ark van Noach en de doop, kennelijk als voorbeelden om zijn betoog te verduidelijken.

De wil van God
Vanaf 1 Petrus 3:10 houdt Petrus zijn lezers voor dat God weliswaar regeert, en dat Hij het goede beloont en het kwade straft, maar dat Hij dat lang niet altijd ogenblikkelijk doet. Dat betekent dat een rechtvaardige soms moet lijden, ook al is dat bijzonder onrechtvaardig. Het is Gods wil dat een rechtvaardige goed doet, en dat kan lijden met zich meebrengen. Het is uitdrukkelijk niet Gods wil om te lijden vanwege zonden.
Dat is ‘voorbehouden’ aan Christus. Het was Gods wil dat Hij (en Hij alléén!) leed en stierf voor zonden. Uiteraard niet voor Zijn eigen zonden, maar voor die van ons, de onrechtvaardigen. Zó zijn wij tot God gebracht. Zonde heeft in ons leven dan ook geen plaats meer.

In het vlees
Na het lijden en sterven van Christus volgde Zijn opstanding. Hij stierf in het vlees, maar werd levend in de Geest. Dit enorme verschil wordt ook zichtbaar zodra iemand tot levend geloof komt en christen wordt. Christen worden betekent niet alleen maar een innerlijke verandering, maar ook een uiterlijke. Het moet zichtbaar worden dat hij niet meer leeft op het terrein waar de zonde heerst, maar op het terrein waar Christus heerst.
Zijn leven in het vlees (zijn leven op aarde) moet duidelijk veranderen in een leven in de Geest (onder het gezag van de opgestane Christus).

Twee aansprekende voorbeelden (1 Petrus 3:19-22)
Om onze overgang van het ene naar het andere gezagsgebied duidelijk te maken, gebruikt Petrus twee voorbeelden: 1) de ark van Noach en 2) de doop.
Deze twee zijn elkaars tegenbeeld, ze lijken op elkaar omdat er nogal wat punten van overeenkomst zijn:
• een boodschap van oordeel én van redding
• water markeert het einde van de oude wereld
• er is een middel om via het water gered te worden
• na de redding is er geen weg meer terug.

De ark van Noach
Allereerst vergelijkt Petrus de dagen van Noach met de dagen waarin zijn lezers in de verstrooiing (en dus ook christenen vandaag) zich bevinden. Let op het woordje 'ook' in vers 19. Er blijken nogal wat punten van overeenkomst te zijn:
1. Christus predikt door de Geest
Christus is niet persoonlijk in de verstrooiing in Turkije geweest, hoewel Hij er wel de vrede verkondigd heeft (Efeze 2:17). Dat doet Hij door Gods Geest, via gewone mensen als Paulus en andere. Evenzo predikte Christus door de Geest (Genesis 6:3) tijdens de 120 jaar van Gods lankmoedigheid vóór de zondvloed, en wel door middel van Noach, de prediker van de gerechtigheid (2 Petrus 2:5).
2. De prediking
Een prediking van gerechtigheid houdt in dat het oordeel onherroepelijk komt. Maar God biedt tevens de mogelijkheid tot verlossing aan. God blijft heel lang wachten, totdat uiteindelijk het aanbod van genade stopt en het oordeel volgt.
3. Ongehoorzaam
Mensen die Gods genade niet aannemen zijn ongehoorzaam en gaan verloren, zowel in onze dagen als destijds in de dagen van Noach. De ongehoorzamen zijn toen in de zondvloed omgekomen, maar hun geesten zijn gevangen tot het definitieve oordeel (2 Petrus 2:9).
4. Weinigen
Noach predikte 120 jaar en weinigen (acht zielen) gingen de ark binnen. Buiten zijn huis niemand! Ook de lezers van Petrus voelen zich vreemdelingen in de verstrooiing, omdat er verhoudingsgewijs maar weinig mensen tot geloof zijn gekomen.

Er zijn dus duidelijk punten van overeenkomst tussen de dagen van Noach en de tijd van Petrus’ brief, tussen de dagen van toen en de dagen van nu. Het helpt wellicht om die twee woordjes toen en nu er in vers 19 tussen te lezen. Dan luidt de tekst: ‘in welke Hij ook toen heengegaan is en gepredikt heeft tot de geesten die nu in gevangenschap zijn.’
Sommigen concluderen hieruit dat Christus tijdens Zijn verblijf in het dodenrijk het Evangelie zou hebben gebracht. Dat is absurd en zeer on-Bijbels. Het Evangelie is voor levende mensen. De keus moet vóór het sterven gemaakt worden.

De doop
Vervolgens vergelijkt Petrus de ark van Noach met de doop. Zoals de ark het huisgezin van Noach heeft behouden, zó behoudt de doop nu ook mij. En dat is een belangrijk gezichtspunt! Velen zeggen: “De doop is een soort belijdenis van wat er met mij gebeurd is.” Petrus en anderen (Galaten 3:27) zeggen: “Nee, door de doop gebeurt er iets met je; niet innerlijk, maar uiterlijk.”
Innerlijk gebeurt er iets met mij op het moment dat ik mij bekeer en mij overgeef aan Gods genade. Dan krijg ik nieuw leven en word ik een kind van God. Uiterlijk moet ik afscheid nemen van mijn oude leven. Dat moet begraven worden. Deze (symbolische) stap zet ik in de doop. Ik word met Christus begraven en sta met Hem op (Romeinen 6:4). Zo word ik behouden op een nieuw terrein.
Zoals Noach in de ark door het water afscheid neemt van de oude wereld, zo neem ik door de doop afscheid van mijn oude leven. Zoals Noach uit de ark gaat en aan een nieuw leven begint, zo begin ik na de doop aan mijn leven als christen.

Vanzelfsprekende gevolgen (1 Petrus 4:1-6)
Na deze voorbeelden komt Petrus weer terug op het lijden in het vlees en de wil van God. Vanaf mijn doop leef ik ‘de overige tijd in het vlees niet meer naar de begeerten van de mensen, maar naar de wil van God. De voorbijgegane tijd is genoeg geweest om de wil van de volken te volbrengen.’
Anders gezegd: de tijd vóór mijn bekering en doop is voltooid verleden tijd. Mijn leven erná leef ik als christen ‘in overeenstemming met God, in de Geest’.

Wim Zwitser