Brieven van een herder (5)

Wim Zwitser • 94 - 2018 • Uitgave: 9
Het werk van Petrus als herder is hoeden en weiden (Johannes 21:15-17). Weiden is zorgen voor gezonde voeding, terwijl hoeden wijst op toezicht. Toezicht waarop? Op onze taak om de deugden van de Heer Jezus te verkondigen. Die boodschap ligt Petrus na aan het hart.

Dat verkondigen kan mondeling, maar in ieder geval door ons gedrag. Petrus heeft gewezen op onze relatie naar: 1) de overheid en 2) onze meesters (voor zover iemand knecht is). Beide relaties zijn niet vanaf het begin in de schepping aanwezig, maar zijn toch een gelegenheid om iets van de Heer Jezus te laten zien.

Mannen en vrouwen (1 Petrus 3:1-7)
Als derde terrein noemt Petrus het huwelijk, een instelling van God vanaf de schepping (Genesis 2:24). Daarin hebben man en vrouw een onderlinge relatie en die verdient de nodige aandacht.
Hij richt zich eerst tot de vrouwen: ‘Evenzo, wees aan uw eigen mannen onderdanig’. Het woord ‘evenzo’ verwijst terug naar de beide voorgaande relaties. Zijn mannen dan de meesters van hun vrouwen? Nee, absoluut niet! Man en vrouw zijn juist gelijkwaardig geschapen, maar niet gelijk. Er is verschil in taak, en ook al wil onze geëmancipeerde maatschappij daar niets van weten, Gods Woord is duidelijk (Efeziërs 5:22-24).
Een vrouw kan in de moeilijke situatie verkeren dat haar man ‘ongehoorzaam is aan het woord’. Is een stevige preek dan de beste manier? Meestal niet.
Petrus onderstreept dat het een ‘versiering’ voor de vrouw is wanneer zij niet de aandacht op zich richt door een opzichtig uiterlijk, maar door een ‘zachtmoedige en stille geest voor God’. Met die vorm van onderdanigheid zou zij haar man kunnen winnen.
Ook vroeger waren er ‘heilige vrouwen’. Zij waren heilig omdat zij op God vertrouwden in een relatie die niet altijd eenvoudig was. Als voorbeeld noemt Petrus Sara. Zij beleed niet alleen met de mond, maar ook in haar houding dat Abraham de leiding had.

Vervolgens komen de mannen aan bod. Ook hun boodschap begint met ‘evenzo’ en verwijst dus terug naar de voorgaande relaties waarin wij de deugden van de Heer kunnen tonen.
De man woont ‘met verstand bij haar als bij een zwakker vat’. Een vat is in Gods ogen iemand die Hij kan gebruiken (Handelingen 9:15). De man dient zijn vrouw te waarderen in haar werk voor de Heer en zal haar zoveel mogelijk ondersteunen. Voor God is haar werk namelijk net zo waardevol als het zijne. Als de man daarvoor geen oog heeft is dat zelfs van invloed op zijn gebeden!

Een woord voor allen (1 Petrus 3:8-12)
Nu richt Petrus zich tot iedere gelovige persoonlijk en roept ons op om in onze onderlinge relaties een zegen te zijn. Daarvoor is het nodig om ‘eensgezind’ te zijn, dat wil zeggen dat ieder ‘de gezindheid van Jezus Christus heeft’, zoals Paulus die beschrijft in Filippenzen 2:5-8. Dat is de gezindheid die bereid is het eigen ik volledig terzijde te schuiven. Zó lijkt de ware discipel op zijn Meester (Matteüs 10:25).
De hardheid van het eigen ik maakt plaats voor inlevingsvermogen, liefde en tederheid naar mijn medediscipel, ook al is hij nog zo onredelijk. Ik zal hem Gods zegen toewensen. God wil immers ons allebei overladen met Zijn zegen?
Petrus onderstreept die gedachte met een citaat uit Psalm 34:13-17. Deze psalm ontstaat op het moment dat David zich in de ogen van de Filistijnen als een waanzinnige gedraagt, maar juist dán ervaart hij dat ‘de Engel des Heren Zich legert rondom wie Hem vrezen’ (vers 8).
David roept zijn kinderen op om geen kwaad of bedrog te spreken (vers 14), maar om de vrede na te jagen. Dat mag dwaasheid zijn in de ogen van de wereld, maar voor de Heer is het dé aanleiding om gebeden te verhoren.

Gods regering (1 Petrus 3:13-17)
Zo’n directe regering van God (waarbij Hij dus rechtstreeks ingrijpt in het leven van rechtvaardigen) is in het Oude Testament gebruikelijk. Daar mag een rechtvaardige op rekenen. Maar als de Heer Jezus in de zogenaamde Bergrede (Matteüs 5:5-9) dezelfde dingen als David noemt, voegt Hij er iets aan toe: er kunnen vervolgingen komen (Matteüs 5:10-12). Wat voor de profeten uitzonderlijk was (namelijk om vervolgd te worden), zal voor christenen normaal worden.
Gods directe regering maakt plaats voor een indirecte, dat wil zeggen dat als rechtvaardigen lijden, God in het algemeen niet zal ingrijpen, maar toelaat dat zij vervolgd worden. De Heer Jezus bereidt hen daarop voor (Johannes 15:20).
Petrus schrijft precies hetzelfde: ‘al lijdt u ter wille van de gerechtigheid, gelukkig bent u’. Wat heeft Petrus dát moeten leren! Hij wilde zijn Heer beletten om gedood te worden door de Joodse leiders. De Heer bestraft hem dat hij ‘niet de dingen van God bedenkt, maar de dingen van de mensen’. Wanneer de Heer eraan toevoegt dat ieder die Hem wil volgen zijn kruis moet opnemen (Matteüs 16:22-24), zwijgen de twaalf discipelen. Dit gaat hun gedachten ver te boven. Later, als de Heer naar de hemel is gegaan, staan de twaalf apostelen klaar ‘om altijd rekenschap af te leggen van de hoop die in hen is’. Er is niets meer wat hen bang maakt of in verwarring brengt.
Wat is het geheim? Zij hebben ‘Christus als Heer in hun harten geheiligd’. Hun hart, hun leven is helemaal beschikbaar voor één Persoon en zij accepteren van harte de gevolgen daarvan. Zij verschijnen zonder angst voor het sanhedrin, dat enige tijd eerder hun Heer had gekruisigd. Dat zou hen nu ook kunnen overkomen, maar vrijmoedig spreken zij over Hem; en als hen verboden wordt om de Naam van de Heer Jezus verder te verkondigen, zeggen zij eenvoudig: ‘men moet God meer gehoorzamen dan mensen’.

Een goed geweten
Zo’n onverschrokken houding wil Petrus ons voorhouden. Daarbij hoort ‘een goed geweten’. Elke gelovige heeft een gereinigd geweten dankzij het offer van de Heer Jezus (Hebreeën 10:22), maar een gelovige met een goed geweten kijkt vooruit om in alles goed te willen wandelen (Hebreeën 13:18), ongeacht de gevolgen! Het kan zelfs de wil van God zijn dat wij ‘lijden ter wille van de gerechtigheid’. Petrus schrijft niet over ziekte of iets dergelijks, maar dat goeddoen smaad kan opleveren.
Petrus en de apostelen waren ‘verblijd dat zij waardig waren geacht voor de Naam oneer te verdragen’. Daarna? ‘Zij hielden niet op elke dag te verkondigen dat Jezus de Christus is’ (Handelingen 5:41,42). Een prachtige taak, ook vandaag!

Wim Zwitser