Brieven van een herder (4)

Wim Zwitser • 94 - 2018 • Uitgave: 7
Christus is óf de hoeksteen óf een steen des aanstoots. Hij laat niemand onverschillig. Ieder die met Hem kennismaakt wordt gedwongen om een keus te maken.

De lezers van Petrus’ brieven zijn hoofdzakelijk Joodse christenen in grote delen van het huidige Turkije. Hun Joodse volksgenoten hebben Christus afgewezen, evenals het overgrote deel van het Joodse volk in Jeruzalem. Petrus weet uit ervaring wat de gevolgen kunnen zijn (Handelingen 4:3 e.a.), en spoort als een echte herder zijn lezers aan om vol te houden.

Koninklijke priesters (1 Petrus 2:9-10)
Christenen zijn priesters en wel in twee opzichten: heilige priesters (vers 5) en koninklijke priesters. Als heilige priesters komen we bij God om Hem onze (geestelijke) offers te brengen. Dat is de priesterdienst zoals Aäron en zijn zonen dat vroeger deden. Als koninklijke priesters gaan we bij God vandaan met zegen, zoals Melchizedek met brood en wijn Abraham tegemoet ging (Genesis 14:18).
De ware Melchizedek, Christus, zal straks Koning-Priester op Zijn troon zijn (Zacharia 6:13). Israël en de hele wereld zullen met Hem kennis maken. Wat een zegen zal dat zijn! Maar voordat het zover is kan de wereld nu al iets van Hem zien, namelijk door ons. Wij hebben de Heer Jezus leren kennen in allerlei situaties. Dat moet in ons leven zichtbaar zijn.

Petrus herinnert aan het moment waarop God Zijn volk wil brengen in een land waaruit Hij zeven sterke, afgodische volken zal verdrijven (Deuteronomium 7:1-6). Israël komt in hun plaats, maar God wil dat het zich zal gedragen als Zijn volk en Hem zal dienen. Dat is niet gelukt, zodat God het uiteindelijk Lo-Ammi (‘niet Mijn volk’) moet noemen. Blijft die situatie zo? Nee, want door Gods barmhartigheid zal Israël hersteld worden. Hij noemt hen straks weer Ammi (‘Mijn volk’) en ‘zonen van de levende God’ (Hosea 1:9-10).
Vooruitlopend op die toekomstige zegen hebben deze Joodse gelovigen nú al kennis gemaakt met Gods genade. Zij hebben de Heer Jezus leren kennen, en wij ook! Dat zal merkbaar moeten zijn. Wij zijn immers op aarde om God te dienen?
Hoe dan? Wij ‘verkondigen de deugden van Hem die ons uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht’. Elk keer als wij als priester bij God binnen geweest zijn om te aanbidden, komen we naar buiten met een zegen, namelijk deugden (=voortreffelijkheden) van de Heer Jezus. Verkondigen hoeft niet persé met onze woorden te gebeuren; ook een handeling kan spreken (1 Korintiërs 11:26).

Een priester kan zijn zegen altijd aan iemand kwijt. De vraag ‘Wie is mijn naaste?’ beantwoordt de Heer met een bekende gelijkenis (Lucas 10:25-37). Er ligt een mens half dood op de weg. Als eerste gaat een priester voorbij, vervolgens een leviet. Beiden komen bij God vandaan, maar lopen aan de overkant voorbij. De Samaritaan niet. Het antwoord op de vraag is dan: “De naaste is hij die hem barmhartigheid bewezen heeft.” Dat had de priester moeten doen, want hij kent Gods genade het beste.

Goed doen (1 Petrus 2:11-20)
Als we wél goeddoen, gebeurt dat in een wereld vol verleidingen. Zulke begeerten moeten we afwijzen. Anders ligt het met gezagsdragers; die moeten we onderdanig zijn. Daarvan noemt Petrus er twee: de overheid en de meester.

- de overheid
Petrus noemt de overheid een menselijke instelling (letterlijk: schepping) en is door God Zelf ingesteld (Romeinen 13:1). Mensen zijn echter vrij om die samen te stellen. Er zijn hoge en lage overheden, maar de christen zal hen onderdanig zijn. Onderdanig is trouwens niet hetzelfde als gehoorzaam, want diezelfde Petrus is met de andere apostelen de overheid ongehoorzaam als hen wordt verboden om te spreken in de naam van de Heer Jezus (Handelingen 5:29).

- de meester
Er zijn vrijen en slaven. Dit verschil is niet door God ingesteld, maar onder Romeinse overheersing heel gewoon. Toch zal een christen-slaaf aan zijn meester onderdanig moeten zijn, ongeacht de vraag of het een goede of een verkeerde meester is. Zo’n meester (letterlijk: despoot) heeft de volledige beschikking over de slaaf. Een verkeerde meester zal met onredelijke eisen komen. En dan? Dan laat een christen-slaaf de deugden van zijn Heer zien.
Jozef verkeert in zo’n situatie wanneer Potifars vrouw hem oneerbare voorstellen doet. Hij vlucht terwijl hij goed doet, en verdraagt de droeve gevolgen van haar valse aanklacht. Maar hij ondervindt genade bij God, overal waar hij komt.
Onze huidige werkrelaties zijn anders, en de werknemer wordt behoorlijk beschermd. Toch kan een christen-werknemer iets moeten weigeren ter wille van het geweten. Dat kan gevolgen hebben. En dan vanzelfsprekend rechtsbescherming zoeken?

Christus, ons voorbeeld (1 Petrus 2:21-25)
De Heer Jezus nodigt ons uit om Zijn voetstappen te volgen. Dat lijkt onmogelijk, want Hij was immers ‘zonder zonde en zonder bedrog’? Wij dragen nog wel eens de gevolgen van onze fouten. Hij nooit! Toch is Zijn leven onze norm. Petrus neemt Jesaja 53 als uitgangspunt. Dat hoofdstuk beschrijft het lijden en sterven van Christus. De dwalende schapen van Israël zullen worden teruggebracht tot God door ‘een lam dat ter slachting geleid wordt, en een schaap dat stom is voor zijn scheerders’.
De Heer Jezus heeft vanaf Zijn geboorte menselijk gezag boven zich gehad en erkend. Jozef en Maria zijn Zijn ouders en Hij is hen onderdanig (Lucas 2:43,51), hoewel zij geen volmaakte mensen zijn. Ook de Romeinse en Joodse overheden heeft Hij altijd erkend: ‘Geeft de keizer wat van de keizer is’ (Matteüs 22:21) en ‘U zou geen macht tegen Mij hebben als het u niet van boven gegeven was’ (Johannes 19:11).
Die overheden waren zeer onrechtvaardig! Dienaars van de hogepriester hebben Hem geslagen, maar Hij schold niet terug (Johannes 18:22). Op zulke momenten gaf Hij Zich over aan Zijn God en Vader, want Hij oordeelt rechtvaardig. Juist die houding wil Petrus benadrukken.
Dat is niet te hoog gegrepen. Elk obstakel heeft de Heer weggenomen aan het kruis, zodat ‘wij voor de zonde afgestorven zijn’. Wij kunnen nu als een rechtvaardige leven. Dat is precies het ultieme doel van Jesaja 53: ‘Mijn knecht, de rechtvaardige, zal velen rechtvaardig maken’ (vers 11).
Ik word een rechtvaardige op grond van geloof in het verzoeningswerk van Christus, maar ik leef als een rechtvaardige als ik wil worden zoals Hij.

‘Maak mij een beeld van U, zo vol van ootmoed, liefde en kracht’ (Joh. de Heer nr. 187).

Wim Zwitser