Brieven van een herder (10) Profetisch woord als lichtbron
De brieven in het Nieuwe Testament zijn vaak een herhaling van wat de apostel mondeling al had verteld. Dat is fijn voor ons, want nu kunnen wij het ook lezen, maar het is vooral belangrijk voor de ontvangers van zo’n brief.
Die woorden mogen niet vergeten worden. Zo houden de eerste discipelen hun woorden vast (Handelingen 2:42) en zo moet het nog steeds zijn.
Petrus’ heengaan (2 Petrus 1:12-15)
Petrus heeft geschreven dat wij ons de prachtige eigenschappen van de Heer Jezus moeten toe-eigenen, zodat we Hem beter leren kennen en navolgen (vers 3-11). Hij noemt dat ‘de onderhavige waarheid’. Het is dus geen vrijblijvende optie waar ik al of geen gebruik van kan maken. Nee, het is een onderdeel van Gods gedachten, en daarom zal elke christen dit uiterst serieus oppakken. Petrus had van onze Heer Jezus Christus begrepen dat hij spoedig zou sterven. Uit Johannes 21:18,19 leiden we af dat hij de marteldood moet ondergaan. Die wetenschap heeft hij dus vanaf dat moment met zich meegedragen. Toch rept hij er zelf pas over vlak vóórdat hij terechtgesteld zal worden.
En dan ook niet met de vraag om voor hem te bidden, maar om te zeggen dat ‘het afleggen van mijn tent aanstaande is’. Het woord ‘tent’ (Grieks: skenoma) komt ook voor in de rede van Stéfanus, wanneer hij spreekt over ‘een woonplaats voor de God van Jakob’ (Handelingen 7:46). Voor Petrus is zijn lichaam een tempel van de Heilige Geest (1 Korinthe 6:19), en dat geldt natuurlijk voor elke gelovige. Petrus onderstreept daarmee opnieuw dat Gods Geest tijdens ons leven de ruimte moet krijgen.
Uitgang en ingang
De brief is een soort testament, zodat ‘u zich ook telkens na mijn heengaan deze dingen kunt herinneren’. Het woord ‘heengaan’ (Grieks: exodus) is een bekend woord in verband met de uittocht van Israël uit Egypte (Hebreeën 11:22), maar ook bij de verheerlijking op de berg (‘zijn uitgang’ in Lukas 9:31).
Het is opmerkelijk dat Petrus eerst schrijft over onze ‘ingang’ in het eeuwige koninkrijk (vers 11) en nu over zijn ‘uitgang’. Deze twee kanten horen inderdaad bij elkaar: een uitgang wordt gevolgd door een ingang. Dat is een geweldig besef bij elke begrafenis van een gelovige.
Mijn geliefde Zoon (2 Petrus 1:16-18)
Wanneer Petrus zijn sterven een ‘uitgang’ noemt, denkt hij onmiddellijk aan het indrukwekkende tafereel op de berg dat hij mocht bijwonen, samen met Jakobus en Johannes. Jakobus is later onthoofd, maar Johannes en Petrus kunnen beiden getuigen (en zijn dus betrouwbaar, Deuteronomium 19:15) dat zij daar inderdaad ‘de kracht en de komst van onze Heer Jezus Christus’ hebben meegemaakt. Dat wil zeggen: zij hebben een indruk gekregen van de toekomstige glorie van de Heer in Zijn koninkrijk (Lukas 9:28-36).
Wat een glorie als Zijn gezicht en kleding lichtend wit worden. Terwijl zij toekijken komen Mozes en Elia. Samen spreken zij met de Heer over ‘Zijn uitgang die Hij zou volbrengen in Jeruzalem’. En de drie discipelen? Zij raken ‘door slaap overmand’. Wat een genade dat het gesprek duurde totdat ‘zij ontwaakten en Zijn heerlijkheid zagen’.
Onmiddellijk is Petrus klaarwakker en stelt voor om drie loofhutten (tenten) te maken. Maar als hij daarmee in zijn onwetendheid de Heer op één lijn plaatst met Mozes en Elia, komt een stem uit de wolk: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden’ (vgl. Mattheüs 17:1-8).
Petrus schrijft dat deze stem twee keer ‘kwam’ (letterlijk: gedragen). Gods stem droeg deze prachtige woorden over Zijn Zoon allereerst tot Hem, vervolgens naar de discipelen. Zo hebben zij het ontvangen en zo geven zij het door. Petrus kent op de berg dus twee momenten van zwakheid, maar daarover schrijft hij niets. Dat geldt trouwens voor alle momenten van zwakte en zonde tijdens zijn omwandelen met de Heer. Wat vergeven is, is weggedaan (Micha 7:19). Wat blijft is de diepe overtuiging van de toekomstige glorie van zijn Heer. Nee, dit zijn geen ‘vernuftig verzonnen fabels’. Dit moet elke christen voor ogen houden. Bij zo’n Heer horen wij!
Het profetische woord (2 Petrus 1:19-21)
Dit uitzien naar de verschijning van de Heer Jezus en het begin van Zijn messiaanse rijk vormt de climax van alle profetieën, en wordt daarom het profetische woord genoemd. Voor sommigen zijn de profetieën niet zo boeiend, want “wat kun je ermee in het dagelijks leven?” of “er wordt zo verschillend over gedacht”, of iets dergelijks. Petrus veegt zulke argumenten allemaal van tafel en schrijft dat het profetische woord is ‘als een lamp die schijnt in een duistere plaats’.
Die duistere plaats is de wereld waarin wij leven. Het is niet eenvoudig om daarin de weg te vinden, maar het kennen van de profetieën is een enorme lichtbron. Als wij bijvoorbeeld weten dat in Europa een grote leider uit de chaos zal opstaan, dat overheden hun onderdanen volledig willen controleren, dat met name Israël nog door een grote verdrukking moet, enzovoorts, dan hoeven wij ons niet te verbazen als we daar nu de voortekenen van zien.
Het geeft ons dan de rust dat God op Zijn manier de wereld klaarmaakt voor het eindtoneel, waarna uiteindelijk Zijn Zoon zal zitten op troon van Zijn vader David (Lukas 1:32). ‘Als nu deze dingen beginnen te gebeuren, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing is nabij’ (Lukas 21:28). Ook al schijnt de zon met het daglicht nog niet, in ons hart is de morgenster (letterlijk: ‘die licht brengt’) in ieder geval opgegaan.
Proeven en genieten
De klacht “er wordt zo verschillend over gedacht” mag ons nooit van de profetieën afhouden, maar we dienen wel een heel belangrijke ‘spelregel’ in acht te nemen: geen profetie in de Schrift heeft een eigen uitleg. Met andere woorden: een profetie staat nooit op zichzelf. Als we de betekenis van een profetie willen begrijpen, dan zullen we die gedachte ook in andere Bijbelgedeelten moeten tegenkomen. Dat bewaart ons voor fantasie en inlegkunde. Dat principe geldt trouwens voor elke Bijbeltekst.
De profeten werden door de Heilige Geest ‘gedreven’ (hetzelfde woord als ‘dragen’ in vers 17 en 18). Het was Gods wil om Zijn woorden op die manier naar ons te dragen en ons te overhandigen. Zo belangrijk is voor Hem de uiteindelijke glorie van Zijn Zoon! Als we die woorden tot ons nemen, gaan we steeds beter Gods wil proeven en genieten (Ezechiël 3:3).
Wim Zwitser
Die woorden mogen niet vergeten worden. Zo houden de eerste discipelen hun woorden vast (Handelingen 2:42) en zo moet het nog steeds zijn.
Petrus’ heengaan (2 Petrus 1:12-15)
Petrus heeft geschreven dat wij ons de prachtige eigenschappen van de Heer Jezus moeten toe-eigenen, zodat we Hem beter leren kennen en navolgen (vers 3-11). Hij noemt dat ‘de onderhavige waarheid’. Het is dus geen vrijblijvende optie waar ik al of geen gebruik van kan maken. Nee, het is een onderdeel van Gods gedachten, en daarom zal elke christen dit uiterst serieus oppakken. Petrus had van onze Heer Jezus Christus begrepen dat hij spoedig zou sterven. Uit Johannes 21:18,19 leiden we af dat hij de marteldood moet ondergaan. Die wetenschap heeft hij dus vanaf dat moment met zich meegedragen. Toch rept hij er zelf pas over vlak vóórdat hij terechtgesteld zal worden.
En dan ook niet met de vraag om voor hem te bidden, maar om te zeggen dat ‘het afleggen van mijn tent aanstaande is’. Het woord ‘tent’ (Grieks: skenoma) komt ook voor in de rede van Stéfanus, wanneer hij spreekt over ‘een woonplaats voor de God van Jakob’ (Handelingen 7:46). Voor Petrus is zijn lichaam een tempel van de Heilige Geest (1 Korinthe 6:19), en dat geldt natuurlijk voor elke gelovige. Petrus onderstreept daarmee opnieuw dat Gods Geest tijdens ons leven de ruimte moet krijgen.
Uitgang en ingang
De brief is een soort testament, zodat ‘u zich ook telkens na mijn heengaan deze dingen kunt herinneren’. Het woord ‘heengaan’ (Grieks: exodus) is een bekend woord in verband met de uittocht van Israël uit Egypte (Hebreeën 11:22), maar ook bij de verheerlijking op de berg (‘zijn uitgang’ in Lukas 9:31).
Het is opmerkelijk dat Petrus eerst schrijft over onze ‘ingang’ in het eeuwige koninkrijk (vers 11) en nu over zijn ‘uitgang’. Deze twee kanten horen inderdaad bij elkaar: een uitgang wordt gevolgd door een ingang. Dat is een geweldig besef bij elke begrafenis van een gelovige.
Mijn geliefde Zoon (2 Petrus 1:16-18)
Wanneer Petrus zijn sterven een ‘uitgang’ noemt, denkt hij onmiddellijk aan het indrukwekkende tafereel op de berg dat hij mocht bijwonen, samen met Jakobus en Johannes. Jakobus is later onthoofd, maar Johannes en Petrus kunnen beiden getuigen (en zijn dus betrouwbaar, Deuteronomium 19:15) dat zij daar inderdaad ‘de kracht en de komst van onze Heer Jezus Christus’ hebben meegemaakt. Dat wil zeggen: zij hebben een indruk gekregen van de toekomstige glorie van de Heer in Zijn koninkrijk (Lukas 9:28-36).
Wat een glorie als Zijn gezicht en kleding lichtend wit worden. Terwijl zij toekijken komen Mozes en Elia. Samen spreken zij met de Heer over ‘Zijn uitgang die Hij zou volbrengen in Jeruzalem’. En de drie discipelen? Zij raken ‘door slaap overmand’. Wat een genade dat het gesprek duurde totdat ‘zij ontwaakten en Zijn heerlijkheid zagen’.
Onmiddellijk is Petrus klaarwakker en stelt voor om drie loofhutten (tenten) te maken. Maar als hij daarmee in zijn onwetendheid de Heer op één lijn plaatst met Mozes en Elia, komt een stem uit de wolk: ‘Deze is Mijn geliefde Zoon, in Wie Ik welbehagen heb gevonden’ (vgl. Mattheüs 17:1-8).
Petrus schrijft dat deze stem twee keer ‘kwam’ (letterlijk: gedragen). Gods stem droeg deze prachtige woorden over Zijn Zoon allereerst tot Hem, vervolgens naar de discipelen. Zo hebben zij het ontvangen en zo geven zij het door. Petrus kent op de berg dus twee momenten van zwakheid, maar daarover schrijft hij niets. Dat geldt trouwens voor alle momenten van zwakte en zonde tijdens zijn omwandelen met de Heer. Wat vergeven is, is weggedaan (Micha 7:19). Wat blijft is de diepe overtuiging van de toekomstige glorie van zijn Heer. Nee, dit zijn geen ‘vernuftig verzonnen fabels’. Dit moet elke christen voor ogen houden. Bij zo’n Heer horen wij!
Het profetische woord (2 Petrus 1:19-21)
Dit uitzien naar de verschijning van de Heer Jezus en het begin van Zijn messiaanse rijk vormt de climax van alle profetieën, en wordt daarom het profetische woord genoemd. Voor sommigen zijn de profetieën niet zo boeiend, want “wat kun je ermee in het dagelijks leven?” of “er wordt zo verschillend over gedacht”, of iets dergelijks. Petrus veegt zulke argumenten allemaal van tafel en schrijft dat het profetische woord is ‘als een lamp die schijnt in een duistere plaats’.
Die duistere plaats is de wereld waarin wij leven. Het is niet eenvoudig om daarin de weg te vinden, maar het kennen van de profetieën is een enorme lichtbron. Als wij bijvoorbeeld weten dat in Europa een grote leider uit de chaos zal opstaan, dat overheden hun onderdanen volledig willen controleren, dat met name Israël nog door een grote verdrukking moet, enzovoorts, dan hoeven wij ons niet te verbazen als we daar nu de voortekenen van zien.
Het geeft ons dan de rust dat God op Zijn manier de wereld klaarmaakt voor het eindtoneel, waarna uiteindelijk Zijn Zoon zal zitten op troon van Zijn vader David (Lukas 1:32). ‘Als nu deze dingen beginnen te gebeuren, richt u op en heft uw hoofden omhoog, want uw verlossing is nabij’ (Lukas 21:28). Ook al schijnt de zon met het daglicht nog niet, in ons hart is de morgenster (letterlijk: ‘die licht brengt’) in ieder geval opgegaan.
Proeven en genieten
De klacht “er wordt zo verschillend over gedacht” mag ons nooit van de profetieën afhouden, maar we dienen wel een heel belangrijke ‘spelregel’ in acht te nemen: geen profetie in de Schrift heeft een eigen uitleg. Met andere woorden: een profetie staat nooit op zichzelf. Als we de betekenis van een profetie willen begrijpen, dan zullen we die gedachte ook in andere Bijbelgedeelten moeten tegenkomen. Dat bewaart ons voor fantasie en inlegkunde. Dat principe geldt trouwens voor elke Bijbeltekst.
De profeten werden door de Heilige Geest ‘gedreven’ (hetzelfde woord als ‘dragen’ in vers 17 en 18). Het was Gods wil om Zijn woorden op die manier naar ons te dragen en ons te overhandigen. Zo belangrijk is voor Hem de uiteindelijke glorie van Zijn Zoon! Als we die woorden tot ons nemen, gaan we steeds beter Gods wil proeven en genieten (Ezechiël 3:3).
Wim Zwitser