Brief van de blijdschap

J.H. Velema • 77 - 2001/02 • Uitgave: 26
Paulus’ autobiografie
Fillippenzen 3:1-14


Deze perikoop draagt een autobiografisch karakter. Paulus beschrijft zijn eigen levensgeschiedenis - eerlijk, ontroerend, existentieel, bevindelijk - ons ten voorbeeld.

Duidelijk blijkt: het gaat in de schriftuurlijke bevinding, niet allereerst om de bevinding van de christen, maar om Christus. De kennis van en het leven met en uit Christus geeft de echte ervaring. Dit hoofdstuk begint met de oproep om blij te zijn - de rode draad door heel deze brief. Abrupt springt hij over op een ander onderwerp, dat oppervlakkig gezien met blijdschap niets te maken heeft. Hij stelt allerlei zaken aan de orde, die hij mondeling en schriftelijk al eerder heeft behandeld, maar dat kan zijn lezers zekerheid en veiligheid geven.

Buitengewoon fel is Paulus in vers 2. Drie keer - ziet op, dat is: pas op!

De groep mensen, die tot dwaling wil verleiden karakteriseert hij drievoudig: honden (hij kaatst de bal terug - niet de christenen, maar de Joden); kwade arbeiders (met de wet zijn ze aan de verkeerde kant bezig) en versnijdenis - woordspeling: wie Christus verwerpt verminkt z'n besnijdenis, heeft daar niets van begrepen.

Tegenover de ongelovige Joden staan de christenen, drievoudig gekenmerkt:

God dienen in de Geest - geestelijke godsdienst; roemen in Christus Jezus en daarom niet op het vlees vertrouwen: besnijdenis, eredienst en ceremonieën. Dan gaat Paulus van het meervoud over in het enkelvoud: de radicale wending van zijn leven van super-Jood tot nederig christen. Zijn paspoort wordt gesierd door vier excellente zaken: op de achtste dag besneden - conform de wet; uit het geslacht van Israël - geen proseliet, maar raszuivere Jood; uit de stam van Benjamin - kleine stam, maar trouw aan het huis van David en tenslotte: een Hebreeër uit de Hebreeën - geen heidens bloed en hij kon het Hebreeuws lezen, spreken en schrijven.

En zijn Joodse ontwikkeling: behorend tot de Farizeeën, de strengste godsdienstige richting; Uit liefde tot wet en volk: een vervolger van de gemeente en naar de maatstaf van de wet Onberispelijk - Jood in optima forma.

Maar dan komt het geweldige keerpunt: wat winst leek werd verlies. Hij heeft er goed over nagedacht. Drie keer: 'ik acht'. Zijn kennis van Christus overtreft alles. Wat zijn trots was, wordt een afvalproduct - ballast, vuilnis, net moest overboord. Het belangrijkste is: Christus te winnen. Dat is de hoogste winst, waar hij zijn vroegere "winst" voor prijs geeft. In Christus te zijn - dat is het en dat impliceert dat niet zijn eigen gerechtigheid doorslaggevend is, maar de gerechtigheid uit God, door het geloof - twee keer in vs 9.

Bijzonder klemmend zijn de verzen 10 en 11. Hier wordt het echte geloofsleven beschreven. Het leven uit Christus is geen eendagsvlieg, maar strekt zich uit tot de verre toekomst. Dat kennen is nooit afgerond - de levende kennis van Christus die betrekking heeft op Christus opstanding en dood. Vers 10 geeft geen historische volgorde, maar de geestelijk logische orde. Alleen door Christus' opstanding is er gemeenschap aan Zijn dood en lijden mogelijk.

Alle nadruk valt op de woorden kracht en gemeenschap - uitdrukking van de ware Christusmystiek. Alle dagen sterven aan onszelf door de kracht van Christus' opstanding. En zo in diepe ootmoed - enigszins! - uitzien naar het grote einddoel: uit de gevangenis emigreren naar het leven van de toekomende eeuw.

Intussen staat Paulus midden in de werkelijkheid. Duidelijk formuleert hij het echte geloofsleven: een christen is er en hij is er niet. Door Christus gegrepen om het elke dag te grijpen. Hij vaart tussen de klippen door: de klip van het perfectionisme - volmaakt en zonder zonde leven - en de klip van het antinomianisme -je blijft zondaar en je hebt met Gods gebod niets te maken, dus leef er maar op los. Paulus wijst de rechte weg: de jure - rechtens - geen zondaar meer; maar de facto - in feite - elke dag strijden en grijpen. Een christen is geen rentenier en geen zwalker. Christus kwam in zijn leven. Dat betekent: genadige rust en heilige onrust.

In de verzen 13 en 14 herhaalt hij wat hij eerst compact heeft gezegd. Hij tekent het patroon van het christenleven.We zitten in het strijdperk. Geconcentreerd zijn op één ding. Niet achterom kijken, maar de blik gericht op de toekomst om de finish te bereiken.

Al met al een evenwichtige tekening van het geloofsleven: spanning tussen 'staat en stand'; zijn en worden; heden en toekomst. Gezegende strijd!

J.H. Velema