Boeken in het boek Openbaring (8)

Kris Tavernier • 88 - 2012 • Uitgave: 6
De boeken bij de grote witte troon (vervolg)

De doden staan
Anticiperend op de eeuwige dood worden de mensen die voor de grote witte troon komen te staan reeds doden genoemd. Zij hebben de lichamelijke dood ondergaan en zijn ook geestelijk dood gebleken. Daarom hadden zij geen deel aan de eerste opstanding. Ook zij die tijdens het duizendjarig vrederijk hebben geleefd, maar geestelijk dood waren, hebben het er niet levend vanaf gebracht (Openbaring 20:9). Zij blijven nu niet in een doodse toestand, maar deze doden staan voor de grote witte troon. Daar worden zij met twee zaken geconfronteerd. Ten eerste komen zij oog in oog te staan met hun Rechter. Ten tweede worden zij met hun neus op de inhoud van de boeken gedrukt.

De Rechter
De Rechter tegenover wie zij komen te staan is niemand anders dan de Here Jezus Christus Zelf. God heeft Hem aangewezen om rechtvaardig te oordelen (Handelingen 17:31). Het hele oordeel is aan de Zoon gegeven omdat Hij de Mensenzoon is (Johannes 5:22,27). De Here Jezus Christus is Degene die zal oordelen (zie Handelingen 10:42, 2 Timoteüs 4:1, 1 Petrus 4:5). Het is werkelijk een schrijnend tafereel wat we hier zien. Hem door wie deze doden behouden hadden kunnen worden (Handelingen 4:12) is nu precies Degene die hun het eeuwig oordeel gaat aanzeggen. Hem die zij hadden moeten aannemen als hun Redder is nu hun Rechter.
Zal Hij door hen gezien worden met de wonden van Zijn offerdood? Zijn offer dat Hij bracht uit liefde voor hen. Laten we goed beseffen dat ook Hijzelf niets liever had gewild dan dat deze doden zich hadden laten redden door Hem (vgl. 1 Timoteüs 2:3-4). Ook voor hen heeft Hij zich gegeven tot een losprijs, maar zij hebben zich niet willen laten lossen. Ze hebben Hem veracht, ze hebben Hem niet willen aannemen als hun Heiland, ze hebben niet in Hem geloofd. En nu staan ze voor Hem. Ze ontmoeten Hem in een hoedanigheid die erg schrikwekkend is, zodanig zelfs dat de aarde en de hemel voor Zijn aangezicht wegvluchtten (Openbaring 20:11). Zoals gezegd, aan deze ontmoeting met hun Rechter is voor hen geen ontkomen meer. Het is werkelijk een intriest tafereel dat hier plaatsvindt voor de grote witte troon.

Een rechtvaardig oordeel
Het tweede waarmee elk van deze doden wordt geconfronteerd, zijn de bladzijden in de boeken die over hen gaan (vgl. Daniël 7:10c). Het oordeel dat een ieder te horen krijgt, wordt bepaald door wat er over hen in de boeken staat, dat zijn hun eigen werken (Openbaring 20:12,13). Ook in de Joodse traditie is het een gekend gegeven dat de daden van mensen genoteerd staan in de boeken van God (vgl. 2 Baruch 24:1-2). Dat geldt in de Joodse traditie zowel voor de ongelovigen van wie de boze werken genoteerd staan als van de gelovigen van wie de goede werken genoteerd staan (1 Henoch 47:3). Vergelijk voor dit laatste ook het gedenkboek in Maleachi 3:16.
Nu zij voor de grote witte troon moeten verschijnen, omdat zij niet hebben geloofd, worden ook hun daden onder de aandacht gebracht. De opgetekende werken bewijzen dat het een rechtvaardig oordeel is dat over de ongelovigen wordt uitgesproken. Zij worden niet in onwetendheid geoordeeld, maar krijgen het bewijs dat het oordeel dat zij horen werkelijk rechtvaardig is. Want in plaats van tot bekering te komen als antwoord op Gods goedheid, hebben zij daarentegen een berg aan toorn verzameld: ‘Of veracht u de rijkdom van zijn goedertierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid, zonder te weten dat de goedertierenheid van God u tot bekering leidt? Maar naar uw hardheid en onbekeerlijk hart hoopt u voor uzelf toorn op in de dag van de toorn en van de openbaring van het rechtvaardig oordeel van God, die ieder zal vergelden naar zijn werken’ (Romeinen 2:4-5).
Hadden zij geloofd in de Verlosser, dan waren deze bladzijden uit de boeken gewist. Dan hadden hun namen niet in deze boeken gestaan, maar in het boek van het leven (Openbaring 20:15). Daarom moet bij deze grote witte troon ook het boek van het leven geopend worden (Openbaring 20:12). Doordat zij zich niet hebben willen bekeren staan hun namen niet in het boek van het leven. Maar nu staan hun werken zwart op wit in deze boeken. Hun werken staan daar opgetekend als zichtbare bewijsstukken van hun hart dat zich niet bekeerde. Dat zij voor deze troon komen te staan is omdat zij niet hebben geloofd in de Verlosser. Het oordeel dat zij daar zullen krijgen is dan in overeenstemming met de werken die zij gedaan hebben (Vgl. Openbaring 22:12) 1. Als de genade haar gang niet heeft kunnen gaan, dan moet de rechtvaardigheid zijn beloop hebben.

Tijd van genade
Het is nog de tijd van de genade. God wacht nog steeds, Hij oefent nog steeds geduld. ‘De Here vertraagt de belofte niet zoals sommigen het voor traagheid houden, maar Hij is lankmoedig over (ter wille van) u, daar Hij niet wil dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen’ (2 Petrus 3:9). ‘God dan verkondigt, met voorbijzien van de tijden van de onwetendheid, nu overal aan alle mensen dat zij zich moeten bekeren’ (Handelingen 17:30, HSV).
Laten wij daarom vol ijver instemmen met Paulus, door woorden en met daden: ‘Nu wij dus deze vrees voor de Heere kennen, bewegen wij de mensen tot het geloof’ (2 Korintiërs 5:11a, HSV). ‘Hoe zullen zij nu Hem aanroepen in Wie zij niet geloofd hebben? En hoe zullen zij geloven in Hem van Wie zij niet gehoord hebben? En hoe zullen zij horen zonder iemand die predikt? En hoe zullen zij prediken, als zij niet gezonden zijn2? Zoals geschreven staat: Hoe liefelijk zijn de voeten van hen die vrede verkondigen, van hen die het goede verkondigen3 (Romeinen 10:14).

Kris Tavernier

1 Voor de gelovigen geldt overigens hetzelfde principe. Dat zij gered worden komt door het geloof in de Verlosser. Het loon dat zij zullen ontvangen wordt bepaald door de werken die zij hebben gedaan.
2 De gelovigen vandaag zijn echter gezonden, zoals uit talrijke Bijbelteksten blijkt.
3 Lett. ‘evangeliseren’ (zie Telos-voetnoot).