Blijdschap door geloof

Kris Tavernier • 90 - 2014 • Uitgave: 14
Johannes heeft het in zijn eerste brief over een bijzonder gezelschap van mensen, namelijk de kinderen van God. Ik noem het hier maar even de gemeenschap van het leven. Want zij hebben het ware leven en dat is een hoofdthema in deze brief. Deze brief daarenboven geeft rijk onderwijs met betrekking tot de christelijke omgang onder de kinderen van God.

De gelovige is een kind van God, dat wordt door Johannes sterk benadrukt (1 Johannes 3:1-2, 5:2). Hij is uit God geboren en het zaad van God is in hem (resp. 1 Johannes 2:29, 4:7, 5:1,4,18 en 3:9). De gelovigen samen vormen het gezin van God, zij zijn de gemeenschap van Gods kinderen. Deze gedachte vinden we meteen in de proloog van zijn eerste brief (1 Johannes 1:3-4).
Allereerst spreekt Johannes over het leven dat geopenbaard is door het w(W)oord van het leven (vers 1-2). In Johannes 1 valt de nadruk op de Zoon van God, de Heer Jezus Christus, als het Woord. In 1 Johannes 1 valt de nadruk op Hem, als het Leven. Hij is het leven, Hij vertoonde het leven, Hij bezit het leven en Hij geeft het leven. Wie dat leven gekregen heeft, hoort bij wat we verder noemen: de gemeenschap van het leven.
Onmiddellijk daarop vervolgt Johannes dan ook met te spreken over de gemeenschap van het leven in de breedte (vers 3a). In aanvang bestond die gemeenschap slechts uit de apostelen en enkele anderen (vgl. Johannes 20:17). Aan de apostelen refereert het steeds voorkomende ‘wij’ in de eerste drie verzen. Maar in vers drie komt daar bovendien ‘ook u (met ons)’ bij, om het vers te vervolgen met een alle-ware-gelovigen omvattende ‘onze (gemeenschap)’ (vgl. Hebreeën 2:13-14; Psalm 22:23). In Johannes 17 vinden we dezelfde gedachtegang terug. De Heer Jezus bidt eerst voor de kring van Zijn discipelen, maar vervolgens voor allen die tot geloof zouden komen (Johannes 17:9,11,20). Deze breedte die alle ware gelovigen omvat acht Johannes bijzonder belangrijk. Zelfs in die mate dat hij in zijn brief nergens spreekt over de individuele gemeenschap tussen God en een gelovige (hoewel die verondersteld wordt), maar er steeds vanuit gaat dat die gemeenschap gedeeld wordt.
Na de breedte vervolgt Johannes dan met de gemeenschap van het leven in de hoogte, want de gemeenschap is ‘met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus’ (vers 3b, vgl. Johannes 17:3). Dat is pas hoog. Dit leven is voor ons mensen zelfs helemaal niet te bevatten, want daarvoor is het te verheven, hemels, eeuwig. Het leven is slechts ten dele zichtbaar geworden binnen de aardse werkelijkheid in de Menswording van de Zoon. Zorgvuldig heeft Johannes dan ook gesproken over dát wat zij er van (konden) aanschouwd hebben (1 Johannes 1:1). Dat geeft ons een hoopvol vooruitzicht, want de volheid van het leven ligt bijgevolg nog op ons te wachten (vgl. 1 Johannes 3:2).
De gemeenschap in de breedte en in de hoogte zet Johannes dan in vers 6-7 mooi complementair aan elkaar. In de duisternis wandelen houdt in dat er geen gemeenschap is met Hem (vers 6). In het licht wandelen dus wel, maar wanneer Johannes daarover spreekt in vers 7 zegt hij niet ‘gemeenschap met Hem’, maar ‘gemeenschap met elkaar’. Beide dienen als twee handen op één buik beschouwd te worden.
Toch is dat leven niet extatisch, mystiek of transcendent. Neen, het wordt uitgeleefd en mag voortdurend genoten worden (‘blijdschap’, vers 4) in de alledaagse, aardse praktijk zoals dat ook bij de Heer Jezus het geval was. Hoewel die blijdschap door de gelovige individueel kan genoten worden, is het voor Johannes toch vooral iets om samen, door gelovigen met elkaar, in de kring van Gods kinderen, te genieten (vgl. 2 Johannes :12).

Drie kenmerken van de gemeenschap van het leven
Johannes heeft het gehad over het leven en over de gemeenschap waarin dat leven gekend wordt. De kenmerken van dat leven vinden, net als het leven zelf, hun oorsprong in God. Johannes doet vervolgens drie centrale uitspraken over het wezen van God. God is licht (1 Johannes 1:5). God is rechtvaardig (1 Johannes 2:29, 3:7). God is liefde (1 Johannes 4:8,16). Die drie wezenskenmerken van God zijn kenmerkend voor de gemeenschap van het leven. Aangezien God licht is, behoren de ware gelovigen – zij die tot de gemeenschap van het leven behoren – ook in het licht te wandelen (1 Johannes 1:7 e.a.). Aangezien God rechtvaardig is, behoren Zijn kinderen ook de rechtvaardigheid te doen (1 Johannes 2:29, 3:7,10). Aangezien God liefde is, behoren de gelovigen ook elkaar lief te hebben (1 Johannes 4:7,11,21 e.a.).
Johannes geeft geen praktische lijstjes, zoals we dat van Paulus eerder gewoon zijn. Hij kijkt naar het wezen van God en naar het eeuwig leven wat daarmee in overeenstemming is en kenmerkend is voor de kring van ware gelovigen. Als jij en ik meer als God worden (in licht, in rechtvaardigheid en in liefde), dan zal de gemeenschap meer zijn zoals God het hebben wil.

God wordt zichtbaar in de gemeenschap van het leven!
Zowel in zijn evangelie als in zijn eerste brief schrijft Johannes dat er niemand is die ooit God gezien heeft (Johannes 1:18, 1 Johannes 4:12). Maar God is wel kenbaar geworden. De Zoon heeft de Vader verklaard, geopenbaard. Merk in Johannes 1:18 weer de idee van innige gemeenschap op in de uitdrukking ‘in de schoot van de vader’ (TE, vgl. Johannes 13:23). In het evangelie gaat het erom dat de Vader zichtbaar geworden is in de vleesgeworden Zoon (vgl. Johannes 14:9). Wie naar Hem kijkt, ziet ook de Vader, omdat heel het wezen van de Vader ook het Zijne is.
In 1 Johannes gaat het erom dat God nu ook zichtbaar wordt in de gemeenschap van het leven. De kenmerken van het leven, die voortkomen uit het wezen van God, worden ook de kenmerken van de kinderen van God. Natuurlijk falen wij daar momenteel nog maar al te vaak in. Daarom wordt in 1 Johannes 1:7-2:2 wel degelijk gesproken over het feit dat wij nog tot zonde kunnen vervallen en dit dan ook moeten belijden. En zo klinkt er ook in 1 Johannes 5:16 een oproep om te bidden voor een broeder (of zuster) die zondigt. Desalniettemin, daar, in die gemeenschap van het leven, mag God nu reeds zichtbaar worden onder Zijn kinderen. Zoals het volmaakt zal worden bij de openbaring van Hem (1 Johannes 3:1-2) en van ons (Kolossenzen 3:4). Is God zichtbaar in jouw relaties met je broeders en zusters? Hoe kan jij ertoe bijdragen om God meer zichtbaar te maken?

Liefde in de gemeenschap van het leven
Als we beseffen dat Johannes aan alle ware gelovigen schrijft – en zo universeel is zijn evangelie en is zijn eerste brief! – dan moeten we ook ten volle aannemen dat alle ware gelovigen tot het gezin van God behoren. Zullen we maar eindelijk eens leren om medegelovigen, en niet alleen degenen in onze plaatselijke gemeente, werkelijk als broeders en zusters te zien en lief te hebben? Is er ruimte in jouw hart voor medegelovigen, zowel binnen als buiten je eigen plaatselijke gemeente? Elke ware medegelovige is een kind van God, en dat is niet gering! Beseffen we dat wel? Merk maar op hoe in bijna elke redenering die Johannes maakt de liefde voor medegelovigen prominent aanwezig is.

Slotwoord
Misschien mag ik het illustreren met het – weliswaar onvolmaakt – beeld van een orkest. God is de dirigent. De Heer Jezus is de leidende stem. De gelovigen zijn de muzikanten. De gemeenschap is het lied, leven is de melodie ervan en de grondtonen bestaan uit licht, rechtvaardigheid en liefde. Daar klinkt de muziek.
Hoe klinkt jouw instrument? Volg je de dirigent? Speel je ter ondersteuning van de stem? Wat zijn we toch gezegend om te mogen meespelen in het orkest dat het lied van de gemeenschap speelt wat de melodie van het leven doet klinken!

Kris Tavernier