Alverzoening (4) De ‘heilige stilte’

Wim Embregts • 88 - 2012 • Uitgave: 12
In de loop van de geschiedenis hebben veel gelovigen moeite gehad met de duidelijke Bijbelteksten over het oordeel en de hel. In hun verlegenheid met de zaak zijn ze vier richtingen opgegaan. Eerder in deze serie artikelen beschreef ik al de klassiek-Bijbelse leer, de dwaalleer van de alverzoening, en de omstreden leer van het annihilationisme, zoals die onderwezen wordt door enkele evangelische bijbelleraars. De volgende keer wil ik ingaan op de pastorale vragen die deze serie artikelen heeft opgeroepen, maar eerst behandel ik nog een vierde positie.
Het gaat hierbij om een wat meer onbekende en ook minder uitgewerkte visie, maar één die ook vandaag de dag vermoedelijk nog veel aanhangers zal hebben. Kort samengevat komt het hierop neer: “We weten het niet, alleen God weet het. Laten we daarom over dit onderwerp een ‘heilige stilte’ in acht nemen.”


Ook deze visie heeft zeer oude papieren, want een eerste voorbeeld treffen we aan in de geschriften van het hoofd van de Bijbelschool in het Egyptische Alexandrië, kerkvader Clemens (150-215). Toen de kwestie van de alverzoening in zijn dagen opkwam, werd Clemens door zijn studenten gevraagd naar zijn mening. Die wilde hij wel geven, maar alleen zo summier mogelijk. Hij bedacht in feite een variant op de leer van Origenes, die de hel zag als een tijdelijke plek om mensen te straffen en hen daardoor te genezen en op te voeden. Ook Clemens beschrijft de hel als een soort christelijk heropvoedingskamp: bij deugdzame mensen zou het leiden tot ‘beter gedrag’ en bij de meer koppigen tot ‘berouw door Gods tijdelijke straffen’. Over verdere vragen over dit onderwerp hield hij liever zijn mond: “Voor het overige zwijg ik liever, en geef ik de eer aan God.” 1 Clemens liet de hoop op alverzoening niet varen, maar het leek hem het beste om hierover te zwijgen en niet de verregaande conclusies van Origenes over te nemen.
Een andere theoloog van wie soms wordt aangenomen dat hij een alverzoener was, is Gregorius van Nazianze (330-389). Maar ook deze belangrijke denker over de drie-eenheid was op zijn hoogst een erg aarzelende voorstander. Hij schreef over zijn hoop op een laatste universele loutering van zonden, maar kon ook opmerken: “Ik weet ook van een vuur dat niet reinigt, maar wreekt.” 2
Ten slotte moet de naam van de geleerde monnik Maximus Confessor (ca. 580-662) worden genoemd. Bij hem keert het thema van de heilige stilte regelmatig terug. “God houdt van alle mensen evenveel”, schreef Maximus en door het kruis bracht Hij “de volkomen verlossing voor het menselijk geslacht.” 3 Deze dingen vond hij echter maar heel moeilijk te begrijpen en hij meende daarom dat er bepaalde problemen zijn in de uitleg van de Schrift die we maar beter kunnen “eerbiedigen door stil te zijn.” 4

Zonde zal bestraft worden
Ondanks dat velen denken dat de Zwitserse theoloog Karl Barth (1886-1968) een alverzoener was, is het misschien beter om ook hem in de traditie van de heilige stilte te plaatsen. Als we Barth op de man af zouden vragen wat hij zou kiezen tussen “allen worden gered” en “niet allen worden gered,” dan zou zijn raadselachtige antwoord zijn: “Geen van beide.” Barth laat de vraag bewust open. Net als Origenes vindt hij het moeilijk om te begrijpen dat God aan het einde der tijden niet volledig in genade zou triomferen. Maar in het spoor van Augustinus beschouwt hij de menselijke zonde als iets ondoorgrondelijks waar God niet licht over heen zal stappen. Het resultaat van deze botsing tussen Augustinus en Origenes bij Barth is de heilige stilte.
Barth is uitgesproken in zijn verwerping van het universalisme: “De kerk mag geen Alverzoening prediken.” 5 Volgens hem is de hele argumentatie onder de alverzoening een abstractie waar geen enkele grond in zit. De redenering is abstract, omdat er algemene principes worden geponeerd die niet direct zijn ontleend aan Gods Woord. Als we ons God concreet voorstellen, is het duidelijk dat Hij “geen eeuwig geduld schuldig is” aan mensen die volharden in de verdorvenheid van hun zonde en evenmin is Hij hen “uiteindelijke bevrijding verschuldigd” (IV/3, p.550). Zondaren staan volgens de Bijbel constant onder de dreiging van het goddelijke oordeel, aldus Barth.

Alle knie zal buigen
Als de universele verlossing echt zou plaatsvinden, “zou het slechts om het onverwachte van de genade gaan” (IV/3, p. 550). Het is niet iets dat we kunnen berekenen door een proces van abstract redeneren dat vergeet dat God nog steeds God is en zondaren zondaren blijven. Het is niet aan gevallen zondaren om af te leiden wat God ‘moet’ doen bij de voltooiing van Zijn verlossingswerk.
Niemand, zo leert Barth, zal ontsnappen aan de toorn en het oordeel van God. “Want wij moeten allen voor de rechterstoel van Christus openbaar worden” (2 Korintiërs 5:10). Het oordeel van God, zal “niet individueel, maar universeel” zijn (IV/3, p. 1069). Alle mensen – elke individuele gelovige samen met de hele christelijke gemeente en het hele menselijke geslacht – zullen dan “in het verterende, schiftende, louterende vuur van het genadevolle oordeel (…) mogen en moeten” (IV/3, p.1070). Ondanks dat het vuur zowel angstaanjagend als ook louterend en genadig zal zijn, doet Barth bewust geen uitspraak over wat het uiteindelijke lot zal zijn van de ongelovigen. Hij verklaart slechts dat iedereen op een of andere manier bevrijd zal worden van “alle tegenspraak, waarin zij nu verkeren” en dat hoe dan ook zich alle knie zal buigen van hen, die in de hemel en die op de aarde en die onder de aarde zijn en alle tong zal belijden dat Jezus Christus Heer is (Filippenzen 2:10-11) (IV/3, p.1070). De vorm die deze belijdenis en bevrijding zal aannemen voor ongelovigen wordt uiteindelijk open gelaten.
Karl Barth heeft op veel theologen diepe indruk gemaakt met de diepgang, creativiteit en durf van zijn grote vertrouwen in de genade van Jezus Christus. Hoezeer hij ook afstand neemt van Origenes, om het feit dat hij de hoop op universele redding heeft gesystematiseerd, ook Barth blijft uiteindelijk niet vrij van systeemdwang. Hij ontkent het zelf, maar de lezer kan toch niet aan de indruk ontsnappen dat er voor God uiteindelijk geen andere mogelijkheid overblijft dan ‘ja’ te zeggen tegen de hele mensheid. Barth verwoordt deze hoop op sommige plaatsen zelfs zo nadrukkelijk, dat hij zichzelf in aperte tegenspraak manoeuvreert met enkele Nieuwtestamentische passages. Bijvoorbeeld Johannes 3:36, ‘Wie in de Zoon gelooft, heeft eeuwig leven; doch wie de Zoon ongehoorzaam is, zal het leven niet zien, maar de toorn Gods blijft op hem.’

Ook een andere mogelijkheid
De mogelijkheid van verloren te gaan behoort ook tot de boodschap van het evangelie, ondanks dat het ten diepste een goede en blijde boodschap is. God schenkt ons Zijn genade, maar niet tegen wil en dank. Wij hebben als schepselen de mogelijkheid gekregen om de liefde van God te beantwoorden, Zijn aanbod van genade en verzoening te aanvaarden en ja tot Hem te zeggen. Maar dat betekent dat er ook die andere mogelijkheid bestaat, een mogelijkheid die angstaanjagend is, maar een mogelijkheid die er wel degelijk is. Het past ons niet daarover te blijven zwijgen, ook niet op de vrome manier van de ‘heilige stilte’.

Ds. Yme Horjus

1 Clemens van Alexandrië, Stromateis 7, 12.3-13.1
2 Gregorius van Nazianze, On Holy Baptism 40.363
3 Maximus Confessor, Carit. 1, 61 en Amb. Th. 4
4 Maximus Confessor, Quae. Thal., Prol.
5 Karl Barth, Kirchliche Dogmatik, p.529, hierna geciteerd als II/2 en IV/3